KONINKRIJK DER NEDERLANDEN - JAARGANG 2020 Nr. 107

La page est créée Antoine Remy
 
CONTINUER À LIRE
6 (2020) Nr. 2
                                T R A C TAT E N B L A D
                                                  VAN HET

                         KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

                                       JAARGANG 2020 Nr. 107

A. TITEL

  Overeenkomst tussen de Regering van de Franse Republiek, de Regering van het Koninkrijk België, de
       Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van
Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot wijziging en aanvulling van de Overeenkomst tussen de Regering van
het Koninkrijk België, de Regering van de Franse Republiek en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van
    Groot-Brittannië en Noord-Ierland met betrekking tot het treinverkeer tussen België en het Verenigd
    Koninkrijk via de vaste kanaalverbinding met protocol, gedaan te Brussel op 15 december 1993 (met
                                                 Protocol);
                                             Brussel, 7 juli 2020

     Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013575 in de Verdragenbank.

B. TEKST

De Overeenkomst, met Protocol, van 7 juli 2020 strekt tot wijziging en aanvulling van de Overeenkomst, met
Protocol, van 15 december 1993, waarvan de Engelse tekst is gepubliceerd in Trb. 2020, 67. De Nederlandse
en de Franse teksten van de Overeenkomst, met Protocol, van 15 december 1993 luiden als volgt:

 Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België, de Regering van de Franse Republiek en de
   Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, met betrekking tot het
          treinverkeer tussen België en het Verenigd Koninkrijk via de vaste kanaalverbinding

De Regering van het Koninkrijk België, de Regering van de Franse Republiek, de Regering van het Verenigd
Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, hierna te noemen de Overeenkomstsluitende Partijen,
Gelet op het Verdrag tussen de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-
Ierland inzake de bouw en de exploitatie door privé-concessionarissen van een vaste kanaalverbinding,
gedaan te Canterbury op 12 februari 1986 en in werking getreden op 29 juli 1987;
Gelet op het Protocol tussen de regering van de Franse Republiek en de Regering van het Verenigd Konink-
rijk van Groot- Brittannië en Noord-Ierland betreffende de grens- en politiecontroles, wederzijdse rechtshulp
in strafzaken, openbare veiligheid en wederzijdse bijstand, gedaan te Sangatte op 25 november 1991, in wer-
king getreden op 2 augustus 1993;
Gelet op de Overeenkomst tussen de Franse Republiek en het Koninkrijk België betreffende controles aan de
Belgisch-Franse grens, de gemeenschappelijke stations en de uitwisselingsstations, ondertekend te Brussel
op 30 maart 1962;
Gelet op de Overeenkomst gesloten te Schengen op 19 juni 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 tot
stand gekomen Akkoord van Schengen tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische
Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de con-
troles aan de gemeenschappelijke binnengrenzen;
Gelet op de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen;
Gelet op de noodzaak het treinverkeer tussen België en het Verenigd Koninkrijk dat door de vaste kanaalver-
binding gaat, zonder dat op Frans grondgebied voor commerciële doeleinden wordt halt gehouden, te ver-
gemakkelijken;

Tractatenblad 2020 107                                                                                     1
Wensende alle problemen te behandelen die in dit verband rijzen op het gebied van veiligheid, grenscontro-
les, politie, wederzijdse rechtshulp in strafzaken, openbare veiligheid en wederzijdse bijstand op het grond-
gebied van de drie betrokken Staten;

Zijn het volgende overeengekomen:

                                               HOOFDSTUK I

                                         ALGEMENE BEPALINGEN

                                                  Artikel 1

                                          Begripsomschrijvingen

Aan de onderstaande begrippen wordt de volgende betekenis toegekend:
1. „Grenscontroles”: politiecontroles, immigratiecontroles, douanecontroles, sanitaire controles, veterinaire
controles, fytosanitaire controles, controles in het kader van de consumentenbescherming, en controles op
vervoer, alsmede elke andere controle als bepaald in de nationale of communautaire wetten en voorschriften.
2. „Vaste verbinding”: de vaste kanaalverbinding als bedoeld in het eerste artikel van het Verdrag, gedaan te
Canterbury op 12 februari 1986.
3. „Treinen”: de internationale treinen die tussen Belgisch en Brits grondgebied rijden via de vaste verbin-
ding en over Frans grondgebied.
4. „Doorgaande treinen”: de internationale treinen die tussen Belgisch en Brits grondgebied rijden via de
vaste verbinding en die, met uitzondering van een stilstand om technische redenen, niet voor commerciële
doeleinden halt houden in Frankrijk.
5. „Ambtenaren”: de personen die met het politietoezicht en de grenscontroles belast zijn, en die onder het
gezag van de overeenkomstig artikel 3.2 aangewezen personen of autoriteiten staan.
6. „Controlezone”: het deel van het grondgebied van de Staat van verblijf en de doorgaande treinen, zone
waarbinnen de ambtenaren van de andere Staten gemachtigd zijn controles uit te voeren. Elke controlezone
wordt in gemeenschappelijk overleg vastgelegd tussen de Staat van verblijf en de Staat waarvan de ambte-
naren in bedoelde zone optreden; evenwel, wat de doorgaande treinen betreft wordt de controlezone op
Frans grondgebied vastgesteld in gemeenschappelijk overleg tussen de drie Regeringen.
7. „Staat van verblijf”: de Staat op wiens grondgebied controles worden uitgevoerd door de andere Staten.

                                                  Artikel 2

                                            Toepassingsgebied

1. Deze Overeenkomst is van toepassing op het treinverkeer tussen het Verenigd Koninkrijk en België dat via
de vaste verbinding en over Frans grondgebied loopt.

2. Onverminderd het bepaalde in deze Overeenkomst worden over de veiligheidsvraagstukken in verband
met het in de vorige paragraaf bedoelde treinverkeer afzonderlijke akkoorden gesloten tussen de drie Rege-
ringen.

3. Een Protocol inzake grens- en politiecontroles op de doorgaande treinen tussen het Verenigd Koninkrijk en
België die via de vaste verbinding gaan, is aan deze Overeenkomst gehecht en maakt er integrerend deel van
uit.

                                              HOOFDSTUK II

                     AUTORITEITEN EN ALGEMENE SAMENWERKINGSBEGINSELEN

                                                  Artikel 3

1. Elke Regering wijst de autoriteiten of personen aan die op haar grondgebied gemachtigd zijn tot het
nemen van enigerlei beslissing met betrekking tot de veiligheid van de treinen.

2. Elke Regering zorgt voor de aanwijzing van de autoriteiten of de verantwoordelijken voor de diensten die
op haar grondgebied tot taak hebben grenscontroles uit te voeren en voor de ordehandhaving te zorgen.

3. Elke Regering doet van bedoelde aanwijzingen alsmede van elke wijziging ter zake mededeling aan de
andere regeringen, en brengt een en ander ter kennis van het Tripartiete intergouvernementele Comité.

Tractatenblad 2020 107                                                                                     2
Artikel 4

Aan boord van doorgaande treinen mogen de Britse ambtenaren grenscontroles uitvoeren op het Belgisch
en het Franse grondgebied en de Belgische ambtenaren op het Britse en het Franse grondgebied.

                                                  Artikel 5

Er wordt overeengekomen dat de grenscontroles met betrekking tot doorgaande treinen in beginsel worden
uitgevoerd onder de enkele verantwoordelijkheid van de Britse en Belgische autoriteiten.

                                                  Artikel 6

De Franse ambtenaren behouden het recht af en toe politie- en douanecontroles uit te voeren naar aanleiding
van de doorrit van doorgaande treinen door Frans grondgebied.

                                                  Artikel 7

Ingeval een trein wegens onvoorziene omstandigheden dient halt te houden op Frans grondgebied, worden
de passagiers die uitstappen door de Franse autoriteiten aan een inreiscontrole onderworpen.

                                                  Artikel 8

Elke regering is verantwoordelijk voor de betaling of de inning van de kosten voor de controles die zij dient
uit te voeren.

                                                  Artikel 9

De ambtenaren van de drie Staten zijn gemachtigd zich om dienstredenen en op eenvoudig bewijs van hun
identiteit en hoedanigheid vrij te bewegen op het gehele traject Londen-Brussel.

                                                  Artikel 10

De autoriteiten van de Staat van verblijf behouden zich het recht voor de autoriteiten van de andere Staten te
verzoeken een van hun ambtenaren terug te roepen.

                                              HOOFDSTUK III

                               WEDERZIJDSE RECHTSHULP IN STRAFZAKEN

                                                  Artikel 11

1. Onverminderd de toepassing van het bepaalde in artikelen 4 en 14 (2) van het aan deze Overeenkomst
gehechte Protocol is, wanneer op het grondgebied van een van de drie Staten een strafbaar feit is gepleegd,
deze Staat bevoegd.

2. Wanneer niet kan worden uitgemaakt waar het strafbaar feit is gepleegd, is de Staat van aankomst
bevoegd.

                                                  Artikel 12

Wanneer naar aanleiding van een strafbaar feit waarvoor een Staat krachtens artikel 11 bevoegd is, een aan-
houding wordt verricht, is het feit dat deze rechtsgevolgen heeft op het grondgebied van de andere Staten
niet van invloed op de aanhouding.

                                                  Artikel 13

Personen die tijdens de treinreis een strafbaar feit hebben gepleegd of op heterdaad zijn betrapt en die zijn
aangehouden, worden zo vlug mogelijk overgedragen aan de gemachtigde ambtenaren van de krachtens
artikel 11 bevoegde Staat.

                                                  Artikel 14

1. Indien aan boord van de treinen op het grondgebied van een Staat iemand op heterdaad wordt betrapt bij
het plegen van één van de volgende strafbare feiten: moord, verkrachting, opzettelijke brandstichting, dief-
stal onder bedreiging van een vuurwapen, ontvoering en gijzelneming, het teweegbrengen van een ontplof-
fing, dient de trein te worden opgehouden om de bevoegde autoriteiten van bedoelde Staat in de gelegen-
heid te stellen alle dienstige maatregelen te nemen met het oog op het onderzoek, en, in voorkomend geval,
de vermoedelijke dader van het strafbare feit staande te houden.

Tractatenblad 2020 107                                                                                      3
2. Indien de trein niet kan worden opgehouden omdat hij zich in de vaste verbinding bevindt of omdat hij op
het punt staat het grondgebied van de Staat waar een van de in de bovenstaande paragraaf bedoelde straf-
bare feiten is gepleegd, te verlaten, dienen de gemachtigde ambtenaren die aanwezig zijn de nodige bewa-
rende maatregelen te nemen ten einde de ambtenaren van de krachtens artikel 11 bevoegde Staat in de gele-
genheid te stellen bij de aankomst van de trein de voor het onderzoek nuttige getuige- nissen, bewijzen of
aanwijzingen te verzamelen, en eventueel de vermoedelijke dader van het strafbare feit over te nemen.

                                                 Artikel 15

1. Wanneer een persoon wordt aangehouden op grond van de artikelen 6, 12, 13 en 14 (2) van deze Overeen-
komst, wordt van zijn aanhouding onverwijld kennis gegeven aan de autoriteiten van de Staat van aankomst.
De aangehouden persoon kan naar het grondgebied van de krachtens artikel 11 bevoegde Staat worden over-
gebracht.

2. Zodanige overbrenging dient evenwel te gebeuren binnen een tijdspanne van ten hoogste 24 uur, te reke-
nen vanaf de in bovenstaande paragraaf bedoelde kennisgeving. Bovendien behoudt elke Staat zich het recht
voor geen toestemming te verlenen voor de overbrenging van onderdanen.

                                              HOOFDSTUK IV

                             TRIPARTIET INTERGOUVERNEMENTEEL COMITÉ

                                                 Artikel 16

1. Een Tripartiet Intergouvernementeel Comité wordt ingesteld om namens de drie Overeenkomstsluitende
Partijen alle vraagstukken met betrekking tot de toepassing van deze Overeenkomst te behandelen.

2. Het Comité bestaat uit behoorlijk gemachtigde vertegenwoordigers van de Regeringen van de Overeen-
komstsluitende Partijen.

                                                 Artikel 17

1. In het kader van de in bovenstaand artikel omschreven bevoegdheden onderzoekt het Comité elk vraag-
stuk met betrekking tot de spoorwegverbinding tussen België en het Verenigd Koninkrijk, dat door de Over-
eenkomstsluitende Partijen wordt voorgelegd.

2. In dit verband wordt met name het advies van het Comité ingewonnen over elk ontwerp van bilaterale of
trilaterale overeenkomst of akkoord tussen de Overeenkomstsluitende Partijen.

3. Met betrekking tot de treinen rijdend tussen het Verenigd Koninkrijk en België vergewist het Comité zich
ervan dat de overeenkomstig het eerste lid van artikel 3 aangewezen autoriteiten overleg plegen en gezamen-
lijk handelen, behoudens uitzonderlijke omstandigheden.

4. Het Comité vervult zijn opdracht met betrekking tot alle vraagstukken die hem door de Overeenkomstslui-
tende Partijen en door de autoriteiten en de daaronder ressorterende instanties worden voorgelegd.

                                                 Artikel 18

Het Comité telt niet meer dan 15 leden. Elke Regering wijst een derde van het ledenaantal van het Comité aan.
Het voorzitterschap wordt gedurende een jaar en bij toerbeurt waargenomen door de delegatieleiders. Voor
de uitvoering van zijn opdracht kan het Comité de medewerking inroepen van de administratie van elke Rege-
ring en van enigerlei instantie of deskundige naar keuze.

                                                 Artikel 19

Het Comité wordt bijeenberoepen op verzoek van een van de drie delegaties. Het reglement van orde van het
Comité wordt in gemeenschappelijk overleg opgesteld door de Franse, de Britse en de Belgische
delegatieleider.

                                              HOOFDSTUK V

                         SAMENWERKING TUSSEN DE BEVOEGDE AUTORITEITEN

                                                 Artikel 20

Voor de tenuitvoerlegging van hoofdstuk II wordt gezorgd voor een permanente verbinding tussen de be-
voegde autoriteiten van de drie Staten. Hieronder wordt verstaan:

Tractatenblad 2020 107                                                                                     4
a. het geregeld beleggen van coördinatievergaderingen tussen de autoriteiten die belast zijn met toezicht en
   grenscontroles;
b. de installatie van telecommunicatiemiddelen opdat de nationale autoriteiten in alle omstandigheden met
   elkaar in verbinding zouden kunnen staan;
c. eventueel de aanstelling door elke Overeenkomstsluitende Partij bij de autoriteiten van de twee andere
   Partijen van verbindingsambtenaren, waarbij de doelstellingen en de werkwijzen in administratieve ak-
   koorden worden vastgelegd.

                                                  Artikel 21

Wanneer zich uitzonderingstoestanden voordoen of dreigen voor te doen zoals natuurrampen, daden van ter-
rorisme of een gewapend conflict, kan elke Overeenkomstsluitende Partij, na overleg met de andere Over-
eenkomstsluitende Partijen en indien de toestand zulks mogelijk maakt, maatregelen treffen die afwijken van
de verplichtingen die zij ingevolge deze Overeenkomst of ingevolge aanvullende akkoorden heeft.

                                                  Artikel 22

Zodanige maatregelen kunnen het sluiten van de spoorwegverbinding inhouden. Ze worden ingegeven door
de aard van de toestand en onverwijld ter kennis gebracht van de andere Overeenkomstsluitende Partijen.

                                                  Artikel 23

1. Elke Staat ziet ten aanzien van de andere Staten af van enige vordering tot vergoeding voor schade aan
haar ambtenaren of bezittingen mocht worden toegebracht.

2. Het bepaalde in dit artikel doet geenszins afbreuk aan de rechten die derden aan de wetgeving van de res-
pectieve Staten ontlenen.

                                              HOOFDSTUK VI

                                             SLOTBEPALINGEN

                                                  Artikel 24

Behalve de in artikel 20 bedoelde akkoorden, kunnen de wijzen van toepassing van deze Overeenkomst en
zijn Protocol zo nodig in administratieve of technische akkoorden tussen de bevoegde autoriteiten van de drie
Staten worden neergelegd.

                                                  Artikel 25

1. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan om overleg verzoeken met het oog op de herziening van de bepa-
lingen van deze Overeenkomst en haar Protocol om hen aan nieuwe omstandigheden en behoeften aan te
passen. Ze kan bij de depositaris een voorstel tot wijziging indienen. De depositaris stuurt dit voorstel door
naar de andere Overeenkomstsluitende Partijen.

2. De Overeenkomstsluitende Partijen leggen in gemeenschappelijk overleg de wijzigingen aan deze Over-
eenkomst en haar Protocol vast, die van kracht worden na door de drie Overeenkomstsluitende Partijen te
zijn bekrachtigd of goedgekeurd overeenkomstig hun respectieve grondwettelijke voorschriften.

                                                  Artikel 26

Geschillen in verband met de uitlegging of de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst en haar Protocol
worden door middel van onderhandelingen tussen de drie Regeringen beslecht.

                                                  Artikel 27

De bepalingen van deze Overeenkomst en haar Protocol zijn alleen van toepassing indien ze verenigbaar zijn
met het Gemeenschapsrecht.

                                                  Artikel 28

Deze Overeenkomst en haar Protocol worden ter bekrachtiging of ter goedkeuring voorgelegd. De akten van
bekrachtiging of goedkeuring worden nedergelegd in de archieven van de Regering van het Koninkrijk Bel-
gië. Deze doet kennisgeving van de nederlegging van de akten aan de Overeenkomstsluitende Partijen. De
Overeenkomst en haar Protocol treden in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de
nederlegging van de laatste akte van bekrachtiging of akte van goedkeuring.

Tractatenblad 2020 107                                                                                      5
De Regering van het Koninkrijk België deelt de datum van inwerkingtreding mee aan de Overeenkomstslui-
tende Partijen.

TEN BLIJKE WAARVAN de respectieve gevolmachtigden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun Regerin-
gen, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te Brussel op 15 december 1993 in drievoud, in de Nederlandse, de Franse en de Engelse taal, zijnde
de drie teksten gelijkelijk rechtsgeldig.

Voor de Regering van het Koninkrijk België:

G. COEME

Voor de Regering van de Franse Republiek:

J. BERNIERE

Voor de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland:

J. GRAY

    Protocol inzake het doorgaand treinverkeer tussen België en het Verenigd Koninkrijk via de vaste
                                           kanaalverbinding

                                                  Artikel 1

Dit Protocol is van toepassing op het doorgaand treinverkeer tussen het Verenigd Koninkrijk en België dat via
de vaste kanaalverbinding en over Frans grondgebied gaat.

                                                  Artikel 2

1. De wetten en voorschriften van een Staat inzake grenscontroles zijn van toepassing binnen de in de andere
Staten gelegen controlezone, en worden door de ambtenaren van deze Staat ten uitvoer gelegd onder
dezelfde voorwaarden als op hun eigen grondgebied.

2. De ambtenaren van elke Staat dienen zich te houden aan de wetgeving van deze Staat inzake de bescher-
ming van het individu in verband met de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, wanneer zij
binnen de in één van de andere Staten gelegen controlezone gebruik maken van hun gegevensbestanden en
apparatuur voor geautomatiseerde gegevensverwerking.

                                                  Artikel 3

1. De ambtenaren van de andere Staten mogen in de uitoefening van hun nationale bevoegdheden binnen
de in de Staat van verblijf gelegen controlezone overgaan tot het staande houden of aanhouden van perso-
nen, ter uitvoering van de wetten en voorschriften van hun Staat met betrekking tot grenscontroles, dan wel
tot het staande houden of aanhouden van personen die door de autoriteiten van hun Staat worden gezocht.
Deze ambtenaren zijn tevens gemachtigd deze personen naar het grondgebied van hun Staat te geleiden.

2. Iemand mag evenwel niet langer dan 24 uren in de voor grenscontroles bestemde lokalen in de Staat van
verblijf worden vastgehouden. De vasthouding dient te gebeuren onder de voorwaarden en op de wijze als
bepaald in de wetgeving van de Staat van de ambtenaren die personen hebben staande gehouden of aange-
houden.

                                                  Artikel 4

Inbreuken op de wetten en voorschriften van de andere Staten met betrekking tot grenscontroles welke in de
in de Staat van verblijf gelegen controlezone worden vastgelegd, worden beheerst door de wetten en voor-
schriften van die andere Staten, als ware het dat deze inbreuken op het grondgebied van laatstbedoelde Sta-
ten werden gemaakt.

                                                  Artikel 5

1. In de regel worden de grenscontroles door de Staat van vertrek vóór de grenscontroles door de Staat van
aankomst verricht.

Tractatenblad 2020 107                                                                                     6
2. De ambtenaren van de Staat van aankomst zijn niet gemachtigd tot zodanige controles over te gaan zolang
de controles door de Staat van vertrek niet zijn beëindigd. Wanneer in welke zin ook wordt afgezien van
bedoelde controles, wordt zulks gelijkgesteld met een controle.

3. De ambtenaren van de Staat van vertrek mogen geen controles meer verrichten zodra de ambtenaren van
de Staat van aankomst hun eigen controlewerkzaamheden hebben aangevat, tenzij zij daarvoor de toestem-
ming van de bevoegde ambtenaren van de Staat van aankomst krijgen.

4. Indien de grenscontroles uitzonderlijkerwijs in een andere volgorde verlopen dan zoals bepaald in het eer-
ste lid van dit artikel, mogen de ambtenaren van de Staat van aankomst geen staandehoudingen, aanhoudin-
gen of inbeslagnemingen verrichten zolang de grenscontroles door de Staat van vertrek niet zijn beëindigd.
In dat geval begeleiden de ambtenaren de personen, voertuigen, handelswaar, dieren of andere goederen
waarvan de grenscontrole door de Staat van vertrek nog niet is beëindigd, tot bij de ambtenaren van deze
Staat. Indien laatstgenoemde ambtenaren staandehoudingen, aanhoudingen of inbeslagnemingen wensen
te verrichten, hebben zij voorrang.

                                                  Artikel 6

Indien de Staat van aankomst weigert personen, voertuigen, dieren of goederen toe te laten, of indien perso-
nen weigeren zich te onderwerpen aan grenscontroles door de Staat van aankomst, of indien deze personen
de voertuigen, dieren of goederen die ze meevoeren terugsturen of terug meenemen, kunnen de autoriteiten
van de Staat van vertrek de binnenkomst ervan niet weigeren. Hoe dan ook kunnen de autoriteiten van de
Staat van vertrek alle maatregelen te hunnen opzichte nemen, overeenkomstig het toepasselijke recht van de
Staat en wel derwijze dat er noch voor de Staat van doorreis noch voor de Staat van aankomst verplichtin-
gen uit voortvloeien.

                                                  Artikel 7

1. De bepalingen van dit Protocol met betrekking tot de modaliteiten van de naast elkaar uitgevoerde grens-
controles, met name de uitbreiding of inkrimping van het toepassingsgebied ervan, kunnen in gemeenschap-
pelijk overleg door de drie Regeringen worden gewijzigd in de vorm van akkoorden die bij diplomatieke nota-
wisseling worden bevestigd.

2. In spoedeisende gevallen kunnen de plaatselijke vertegenwoordigers van de betrokken autoriteiten in
gemeenschappelijk overleg voorlopig die wijzigingen aanbrengen die nodig blijken voor de afbakening van
de controlezones. Het daartoe bereikte akkoord wordt onmiddellijk van kracht.

                                                  Artikel 8

Grenscontroles die in het belang van de volksgezondheid op personen worden verricht, worden binnen de in
de Staat van verblijf gelegen controlezone uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten van de Staat van aan-
komst, overeenkomstig de in die Staat van toepassing zijnde voorschriften.

                                                  Artikel 9

Wanneer bepaalde gegevens het vermoeden opleveren van een strafbaar feit, kunnen controles worden ver-
richt op dieren, produkten van dierlijke oorsprong, plantaardige produkten en levensmiddelen voor mense-
lijke en dierlijke consumptie.
Het binnenbrengen in de Staat van aankomst van huisdieren die de reizigers met zich voeren, zonder daar-
aan enig winstoogmerk te verbinden, kan het voorwerp zijn van controles, bij toepassing van de van kracht
zijnde reglementering.

                                                 Artikel 10

1.   De in artikel 9 bedoelde controles omvatten:
a.   onderzoek van de certificaten of begeleidende documenten, documentaire controle genaamd;
b.   de materiële controle, met inbegrip van monsterneming, zo daartoe aanleiding bestaat;
c.   de controle op de transportmiddelen.

2. Het is mogelijk deze controles tot een documentaire controle te beperken; tot een materiële controle zou
dan alleen worden overgegaan in daartoe aanleiding gevende gevallen.

                                                 Artikel 11

De diergeneeskundige inspectie van levende dieren staat niet in de weg van quarantainemaatregelen die
eventueel door de invoerende Staat worden opgelegd.

Tractatenblad 2020 107                                                                                     7
Artikel 12

De ambtenaren van de andere Staten mogen in de Staat van verblijf hun nationale uniformen of duidelijk
zichtbare onderscheidingstekens dragen.

                                                   Artikel 13

1. De autoriteiten van de Staat van verblijf verlenen de ambtenaren van de andere Staten tijdens de uitoefe-
ning van hun functie, dezelfde bescherming en bijstand als hun eigen ambtenaren.

2. De strafbepalingen die in de Staat van verblijf van kracht zijn inzake de bescherming van ambtenaren tij-
dens de uitoefening van hun functie, zijn gelijkelijk van toepassing op de beteugeling van inbreuken die tegen
ambtenaren van de andere Staten worden gepleegd tijdens de uitoefening van hun functie.

                                                   Artikel 14

1. Onverminderd de toepassing van het bepaalde in artikel 23 van de Overeenkomst worden de vorderingen
tot vergoeding voor schade die door ambtenaren van de andere Staten is veroorzaakt of hun is toegebracht
tijdens de uitoefening van hun functie in de Staat van verblijf, beheerst door het recht en de rechtsmacht van
de Staat waaronder deze ambtenaren ressorteren, als ware de schade in deze Staat ontstaan.

2. De ambtenaren van de andere Staten kunnen niet door de autoriteiten van de Staat van verblijf worden
vervolgd voor handelingen in die zij in de controlezone hebben verricht tijdens de uitoefening van hun func-
tie. In dit geval vallen zij onder de rechtsmacht van hun Staat, als waren de handelingen in deze Staat ver-
richt.

3. De rechterlijke of de politie-autoriteiten van de Staat van verblijf die akte opmaken van de klachten en de
feiten die er verband mee houden vaststellen, dienen alle inlichtingen of bewijsgronden ter kennis brengen
van de bevoegde autoriteit van de Staat waaronder de ambtenaar tegen wie klacht is ingediend ressorteert,
ten einde eventueel vervolging te kunnen instellen op grond van de in die Staat geldende wetgeving

                                                   Artikel 15

1. De ambtenaren van de andere Staten zijn gemachtigd naar hun Staat vrijelijk de bedragen over te maken
die zij voor rekening van hun Regering hebben geïnd in de Staat van verblijf gelegen controlezone, alsmede
de handelswaar en andere goederen die zij ter plaatse in beslag hebben genomen, over te brengen.

2. Zij mogen deze handelswaar of andere goederen ook in de Staat van verblijf verkopen overeenkomstig de
in deze Staat van kracht zijnde bepalingen, en de opbrengst ervan naar de eigen Staat overmaken.

                                                   Artikel 16

De bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk België en van het Verenigd Koninkrijk bepalen na onderling over-
leg wat zij elk nodig hebben aan lokalen, installaties en uitrusting. Indien andere partijen voor deze benodigd-
heden dienen te zorgen, wordt hen daarvan zo nodig mededeling gedaan door toedoen van het Tripartiete
Intergouvernementele Comité.

                                                   Artikel 17

De autoriteiten van het Koninkrijk België en van het Verenigd Koninkrijk doen alles wat binnen hun bereik ligt
om ervoor te zorgen dat de autoriteiten van de andere Partij in de Staat van verblijf beschikken over lokalen,
installaties en uitrusting die zij voor de uitvoering van hun opdracht nodig hebben.

                                                   Artikel 18

1. De ambtenaren van de andere Staten zijn gemachtigd de goede orde te handhaven in de lokalen waar hen
in de Staat van verblijf het alleengebruik is toegekend.

2. De ambtenaren van de Staat van verblijf hebben geen toegang tot deze lokalen tenzij op uitnodiging van
de ambtenaren van de betrokken Staat of mits inachtneming van de reglementering van de Staat van verblijf
betreffende de toegang tot en het instellen van een onderzoek in privé-gebouwen.

                                                   Artikel 19

De goederen welke ambtenaren van de andere Staten in de Staat van verblijf nodig hebben voor de uitvoe-
ring van hun opdracht, zijn vrijgesteld van alle belastingen en van alle in- en uitvoerrechten.

Tractatenblad 2020 107                                                                                        8
Artikel 20

1. De ambtenaren van de andere Staten die hun functie in de Staat van verblijf uitoefenen hebben de toela-
ting om met hun nationale autoriteiten in verbinding te staan.

2. Daartoe beijveren de autoriteiten van de Staat van verblijf zich om elk verzoek van de autoriteiten de
andere Staten aangaande verbindingsmiddelen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun functie in
te willigen, en stellen zij de gebruiksvoorwaarden vast.

Accord entre le Gouvernement du Royaume de Belgique, le Gouvernement de la République française et le
 Gouvernement du Royaume-Uni de Grande-Bretagne et d’Irlande du Nord concernant la circulation des
           trains entre la Belgique et le Royaume-Uni empruntant la liaison fixe transmanche

Le Gouvernement du Royaume de Belgique, le Gouvernement de la République Française, le Gouvernement
du Royaume-Uni de Grande-Bretagne et d’Irlande du Nord, ci-après dénommés «les Parties contractantes»,
Considérant le Traité entre la République française et le Royaume-Uni de Grande-Bretagne et d’Irlande du
Nord concernant la construction et l’exploitation d’une liaison fixe transmanche par des sociétés privées
concessionnaires, fait à Cantorbéry le 12 février 1986 et entré en vigueur le 29 juillet 1987;
Considérant le Protocole entre le Gouvernement de la République française et le Gouvernement du Royaume-
Uni de Grande- Bretagne et d’Irlande du Nord relatif aux contrôles frontaliers et à la police, à la coopération
judiciaire en matière pénale, à la sécurité civile et à l’assistance mutuelle, fait à Sangatte le 25 novembre 1991,
entré en vigueur le 2 août 1993;
Considérant la Convention entre la République française et le Royaume de Belgique, relative aux contrôles à
la frontière belgo- française et aux gares communes et d’échange, signée à Bruxelles le 30 mars 1962;
Considérant la Convention d’application de l’Accord de Schengen du 14 juin 1985 entre les Gouvernements
des Etats de l’Union économique Benelux, de la République fédérale d’Allemagne et de la République fran-
çaise relatif à la suppression graduelle des contrôles aux frontières communes, faite à Schengen le 19 juin
1990;
Considérant les Traités instituant les Communautés européennes;
Considérant qu’il y a lieu de faciliter la circulation des trains entre la Belgique et le Royaume-Uni empruntant
la liaison fixe transmanche et traversant sans arrêt commercial le territoire français;
Désireux de régler l’ensemble des problèmes qui se posent à cet égard en matière de sûreté, de contrôles
frontaliers, de police, de coopération judiciaire en matière pénale, de sécurité civile et d’assistance mutuelle
sur les territoires des trois États concernés;

Sont convenus des dispositions suivantes:

                                                     TITRE I

                                          DISPOSITIONS GÉNÉRALES

                                                    Article 1er

                                                   Définitions

1. «Contrôles frontaliers»: désigne les contrôles de police, d’immigration, de douane, sanitaires, vétérinai-
res, phytosanitaires, relatifs à la protection des consommateurs, de transport ainsi que tous autres contrôles
prévus par les lois et règlements nationaux ou communautaires.
2. «Liaison fixe»: désigne la liaison fixe transmanche définie à l’article premier du Traité fait à Cantorbéry le
12 février 1986.
3. «Trains»: désigne les trains internationaux circulant entre les territoires belge et britannique, empruntant
la liaison fixe et traversant le territoire français.
4. «Trains sans arrêt»: désigne les trains internationaux circulant entre les territoires belge et britannique,
empruntant la liaison fixe et traversant sans arrêt commercial le territoire français, à l’exclusion des arrêts
techniques.
5. «Agents»: désigne les personnes chargées de la police et des contrôles frontaliers placées sous la respon-
sabilité des personnes ou autorités désignées conformément à l’article 3.2.
6. «Zone de contrôles»: désigne la partie du territoire de l’État de séjour et les trains sans arrêt, zone à
l’intérieure de laquelle les agents des autres États sont habilités à effectuer les contrôles. Chaque zone de con-

Tractatenblad 2020 107                                                                                           9
trôles est délimitée d’un commun accord entre l’État de séjour et l’État dont les agents opéreront dans ladite
zone; toutefois, pour les trains sans arrêt, la zone des contrôles sur le territoire français sera déterminée d’un
commun accord entre les trois Gouvernements.
7. «État de séjour»: désigne l’État sur le territoire duquel s’effectuent les contrôles des autres États.

                                                    Article 2

                                              Champ d’application

1. Le présent Accord s’applique à la circulation ferroviaire entre le Royaume-Uni et la Belgique via la liaison
fixe et empruntant le territoire français.

2. Les questions de sûreté concernant la circulation ferroviaire à l’alinéa précédent font l’objet d’accords par-
ticuliers entre les trois Gouvernements, sans préjudice des dispositions du présent Accord.

3. Un Protocole relatif aux contrôles frontaliers et à la police sur les trains sans arrêt entre le Royaume-Uni et
la Belgique via la liaison fixe est annexé au présent Accord et en fait partie intégrante.

                                                    TITRE II

                         AUTORITÉS ET PRINCIPES GÉNÉRAUX DE COOPÉRATION

                                                    Article 3

1. Chacun des Gouvernements désigne les autorités ou les personnes qui, sur son territoire, ont pouvoir de
prendre toute décision relative à la sûreté des trains.

2. Chacun des Gouvernements désigne les autorités ou les personnes responsables des services qui, sur son
territoire, ont pour mission d’exercer les contrôles frontaliers et les fonctions de maintien de l’ordre.

3. Chacun des gouvernements notifie aux autres gouvernements ces désignations ainsi que toutes modifi-
cations s’y rapportant, et en informe le Comité gouvernementale tripartite.

                                                    Article 4

À bord des trains sans arrêt, les agents britanniques peuvent exercer des contrôles frontaliers sur les terri-
toires belge et français, et les agents belges, sur les territoires britanniques et français.

                                                    Article 5

Il est convenu que les contrôles frontaliers concernant les trains sans arrêt seront en principe effectués sous
la seule responsabilité des autorités britanniques et belges.

                                                    Article 6

Les agents français conservent la faculté d’effectuer occasionnellement des contrôles de police et de douane,
lors du passage des trains sans arrêt sur le territoire français.

                                                    Article 7

En cas d’arrêt d’un train pour un motif imprévu sur le territoire français, les passagers qui descendent du train
doivent faire l’objet d’un contrôle d’entrée par les autorités françaises.

                                                    Article 8

Chaque gouvernement est responsable du paiement ou du recouvrement des frais afférents aux contrôles
qui lui incombent.

                                                    Article 9

Les agents des trois États sont autorisés à circuler librement sur l’ensemble du trajet entre Londres et
Bruxelles pour les besoins du service, sur simple justification de leur identité et de leur qualité.

                                                    Article 10

Les autorités de l’État de séjour se réservent le droit de demander aux autorités des autres États le rappel de
l’un quelconque de leurs agents.

Tractatenblad 2020 107                                                                                         10
TITRE III

                               COOPÉRATION JUDICIAIRE EN MATIÈRE PÉNALE

                                                      Article 11

1. Sans préjudice de l’application des dispositions des articles 4 et 14 (2) du protocole annexé au présent
accord, lorsqu’une infraction est commise sur le territoire de l’un des trois États, cet État est compétent.

2. Lorsque le lieu de commission de cette infraction ne peut être déterminé, l’État d’arrivée est compétent.

                                                      Article 12

Lorsqu’il est procédé à une arrestation à l’occasion d’une infraction pour laquelle un État a compétence en
vertu de l’article 11, cette arrestation n’est pas affectée par le fait que celle- ci poursuit ses effets sur le terri-
toire des autres États.

                                                      Article 13

Les personnes qui, pendant le trajet du train, ont commis un crime ou un délit flagrant et ont été appréhen-
dées, sont remises le plus tôt possible aux agents habilités de l’État compétent en vertu de l’article 11.

                                                      Article 14

1. En cas de commission à bord des trains sur le territoire d’un État de l’une des infractions flagrantes sui-
vantes: homicide volontaire, viol, incendie volontaire, vol sous la menace d’une arme à feu, enlèvement et
prise d’otage, destruction par explosifs, le train devra être arrêté pour permettre aux autorités compétentes
de cet État de prendre toutes mesures utiles à l’enquête, et le cas échéant d’interpeller l’auteur présumé de
l’infraction.

2. Si le train ne peut être arrêté parce qu’il se trouve à l’intérieur de la liaison fixe ou qu’il est sur le point de
quitter le territoire de l’État sur lequel l’une des infractions visées à l’alinéa précédent a été commise, les
agents habilités qui sont présents devront prendre toutes mesures conservatoires utiles afin de permettre
aux agents de l’État compétent en vertu de l’article 11, lors de l’arrivée du train, de recueillir les témoignages,
les preuves ou les indices utiles à l’enquête, et le cas échéant de se faire remettre l’auteur présumé de l’infrac-
tion.

                                                      Article 15

1. Lorsqu’une personne est arrêtée en vertu des articles 6, 12, 13 et 14 (2) du présent Accord, son arrestation
est notifiée sans délai aux autorités de l’E tat d’arrivée. La personne arrêtée peut être transférée sur le terri-
toire de l’État compétent en vertu de l’article 11.

2. Toutefois, un tel transfert doit intervenir dans un délai de 24 heures au plus tard à compter de la notifica-
tion prévue à l’alinéa précédent. En outre, chaque État se réserve le droit de ne pas autoriser le transfert de
ses nationaux.

                                                      TITRE IV

                                COMITÉ INTERGOUVERNEMENTAL TRIPARTITE

                                                      Article 16

1. Un comité intergouvernemental tripartite est mis en place pour traiter, au nom des trois Parties contrac-
tantes, de toutes les questions relatives à l’application du présent Accord.

2. Le Comité est formé de représentants des Gouvernements des Parties contractantes dûment mandatés.

                                                      Article 17

1. Dans le cadre des compétences définies à l’article précédent, le Comité examine toute question qui lui est
soumise par les Parties contractantes concernant la liaison ferroviaire entre la Belgique et le Royaume-Uni.

2. Dans ce contexte, le Comité est notamment consulté sur tout projet d’accord ou d’arrangement bilatéral
ou trilatéral entre les Parties contractantes.

Tractatenblad 2020 107                                                                                              11
3. En ce qui concerne les trains circulant entre le Royaume-Uni et la Belgique, le Comité s’assure que les
autorités désignées conformément à l’article 3, paragraphe 1er se consultent et agissent d’un commun
accord, sauf circonstances exceptionnelles.

4. Le Comité exerce sa mission sur toutes les questions qui lui sont soumises par les Parties contractantes et
par les autorités et instances dépendant de celles-ci.

                                                  Article 18

Le Comité comporte au plus quinze membres. Chaque Gouvernement désigne le tiers des membres du
Comité. La présidence est assurée pour une durée d’un an et successivement par le chef de chaque déléga-
tion. Aux fins de sa mission, le Comité peut faire appel à la collaboration des administrations de chaque
Gouverne- ment et de tout organisme ou expert de son choix.

                                                  Article 19

Les réunions du Comité sont convoquées à la demande de l’une des trois délégations. Le règlement intérieur
du Comité est établi d’un commun accord par les chefs des délégations française, britannique et belge.

                                                   TITRE V

                          COOPÉRATION ENTRE LES AUTORITÉS COMPÉTENTES

                                                  Article 20

Pour la mise en œuvre du titre II, des liaisons permanentes sont établies entre les autorités compétentes des
trois États qui comprennent:
a) la tenue régulière de réunions de coordination entre les autorités chargées de la sûreté et des contrôles
    frontaliers;
b) l’installation de moyens de télécommunications permettant en toutes circonstances des liaisons entre les
    autorités nationales respectives;
c) l’affectation éventuelle par chaque Partie contractante auprès des autorités des deux autres Parties,
    d’agents de liaison à des fins et selon des modalités à déterminer par des arrangements administratifs.

                                                  Article 21

Dans tous les cas de circonstances exceptionnelles telles que catastrophes naturelles, actes de terrorisme ou
conflit armé, ou menaces de telles situations, chaque Partie contractante, après consultation des autres Par-
ties contractantes, si la situation le permet, peut prendre des mesures dérogeant à ses obligations résultant
de la présente Convention ou d’Accords additionnels.

                                                  Article 22

De telles mesures peuvent comprendre la fermeture de la ligne ferroviaire. Elles sont proportionnées aux exi-
gences de la situation et immédiatement notifiées aux autres Parties contractantes.

                                                  Article 23

1. Chaque État renonce à toute action envers les autres États pour la réparation des dommages causés à ses
agents ou à ses biens.

2. Les dispositions du présent article n’affectent en aucune manière les droits des tiers au regard du droit de
chaque État.

                                                   TITRE VI

                                          DISPOSITIONS FINALES

                                                  Article 24

Outre les arrangements prévus par l’article 20, les modalités d’application du présent Accord et de son Pro-
tocole pourront faire l’objet en tant que de besoin d’arrangements administratifs ou techniques entre les
autorités compétentes des trois États.

Tractatenblad 2020 107                                                                                      12
Article 25

1. Chaque Partie contractante peut demander des consultations en vue de réviser les dispositions du présent
Accord et de son Protocole pour les adapter à des circonstances ou à des besoins nouveaux. Elle peut faire
parvenir au dépositaire une proposition de modification. Le dépositaire transmet cette proposition aux autres
Parties contractantes.

2. Les Parties contractantes arrêtent d’un commun accord les modifications au présent Accord et à son Pro-
tocole, qui entreront en vigueur après avoir été ratifiées ou approuvées par les trois Parties contractantes
conformément à leurs règles constitutionnelles respectives.

                                                   Article 26

Tous les différends concernant l’interprétation ou l’application du présent Accord et de son Protocole sont
réglés par négociation entre les trois Gouvernements.

                                                   Article 27

Les dispositions du présent Accord et de son Protocole ne sont applicables que dans la mesure où elles sont
compatibles avec le droit communautaire.

                                                   Article 28

Le présent Accord et son Protocole seront soumis à ratification ou approbation. Les instruments de ratifica-
tion ou d’approbation seront déposés dans les archives du Gouvernement du Royaume de Belgique. Celui-ci
notifie le dépôt des instruments aux Parties contractantes. L’Accord et son Protocole entreront en vigueur le
premier jour du deuxième mois qui suit le dépôt du dernier instrument de ratification ou d’approbation.
Le Gouvernement du Royaume de Belgique notifie la date d’entrée en vigueur aux Parties contractantes.

EN FOI DE QUOI, les plénipotentiaires respectifs, dûment autorisés par leurs Gouvernements, ont signé cet
Accord.

FAIT à Bruxelles, le 15 décembre 1993, en trois exemplaires, en langues française, néerlandaise et anglaise,
les trois textes faisant également foi.

Pour le Gouvernement du Royaume de Belgique:

G. COEME

Pour le Gouvernement de la République française

J. BERNIERE

Pour le Gouvernement du Royaume-Uni de Grande-Bretagne et d’Irlande du Nord

J. GRAY

 Protocole concernant la circulation des trains sans arrêt entre la Belgique et le Royaume-Uni empruntant
                                        la liaison fixe transmanche

                                                   Article 1er

Ce protocole s’applique à la circulation des trains sans arrêt entre le Royaume-Uni et la Belgique via la liaison
fixe et empruntant le territoire français.

                                                    Article 2

1. Les lois et règlements d’un État relatifs aux contrôles frontaliers sont applicables dans la zone de contrôles
située dans les autres États et sont mis en œuvre par les agents de cet État dans les mêmes conditions que
sur leur propre territoire.

2. Les agents de chaque État sont soumis à la législation de cet État relative à la protection des personnes à
l’égard du traitement automatisé des données à caractère personnel lors de l’utilisation de leurs fichiers et
dispositifs de traitement automatisé dans la zone de contrôles située dans l’un des autres États.

Tractatenblad 2020 107                                                                                        13
Article 3

1. Les agents des autres États peuvent, dans l’exercice de leurs pouvoirs nationaux, procéder à des interpel-
lations ou à des arrestations dans la zone de contrôles située dans l’État de séjour de personnes en applica-
tion des lois et règlements de leur État relatifs aux contrôles frontaliers ou de personnes recherchées par les
autorités de leur État. Ces agents sont également autorisés à conduire ces personnes sur le territoire de leur
État.

2. Toutefois, nul ne peut être retenu plus de 24 heures dans les locaux réservés aux contrôles frontaliers,
dans l’État de séjour. Cette rétention doit avoir lieu dans les conditions et selon les modalités prévues par la
législation de l’État des agents ayant procédé aux interpellations ou arrestations.

                                                     Article 4

Les infractions aux lois et règlements des autres États relatifs aux contrôles frontaliers constatées dans la
zone de contrôles située dans l’État de séjour sont soumises aux lois et règlements de ces autres États,
comme si ces infractions avaient été commises sur le territoire de ces derniers.

                                                     Article 5

1. Les contrôles frontaliers de l’État de départ sont en principe effectués avant les contrôles frontaliers de
l’État d’arrivée.

2. Les agents de l’État d’arrivée ne sont pas autorisés à commencer à procéder à de tels contrôles avant la
fin des contrôles de l’État de départ. Toute forme de renonciation à de tels contrôles est assimilée à un
contrôle.

3. Les agents de l’État de départ ne peuvent plus effectuer leurs contrôles lorsque les agents de l’État d’arri-
vée ont commencé leurs propres opérations, sauf si le consentement des agents compétents de l’État d’arri-
vée est accordé.

4. Si, exceptionnellement, au cours des contrôles frontaliers, l’ordre des opérations prévu au paragraphe 1er
du présent article se trouve modifié, les agents de l’État d’arrivée ne peuvent procéder à des interpellations,
à des arrestations ou à des saisies qu’une fois les contrôles frontaliers de l’État de départ achevés. Dans ce
cas, ces agents conduisent les personnes, les véhicules, les marchandises, les animaux ou autres biens, pour
lesquels les contrôles frontaliers de l’État de départ ne sont pas encore achevés, auprès des agents de cet
État. Si ceux-ci veulent procéder à des interpellations, à des arrestations ou à des saisies, ils ont la priorité.

                                                     Article 6

Si l’État d’arrivée refuse l’admission de personnes, de véhicules, d’animaux ou de biens, ou si des personnes
refusent de se soumettre aux contrôles frontaliers de l’État d’arrivée, renvoient ou reprennent les véhicules,
les animaux ou les biens qui les accompagnent, les autorités de l’État de départ ne peuvent refuser de les
recevoir. Toutefois, les autorités de l’État de départ peuvent prendre toutes les mesures à leur égard, confor-
mément au droit applicable dans cet État et d’une manière n’imposant pas d’obligations ni à l’État de transit
ni à l’État d’arrivée.

                                                     Article 7

1. Les dispositions du présent Protocole concernant les modalités de la juxtaposition des contrôles fronta-
liers, notamment l’extension ou la diminution de leur champ d’application, peuvent être modifiées d’un com-
mun accord par les trois Gouvernements sous la forme d’arrangements confinés par échange de notes diplo-
matiques.

2. En cas d’urgence, les représentants locaux des autorités intéressés peuvent d’un commun accord appor-
ter, à titre provisoire, les modifications qui se révèleraient nécessaires à la délimitation des zones de contrôles.
L’arrangement ainsi intervenu entre immédiatement en vigueur.

                                                     Article 8

Les contrôles frontaliers de santé publique sur les personnes sont effectués dans la zone de contrôles située
dans l’État de séjour par les autorités compétentes de l’État d’arrivée, en conformité avec la réglementation
applicable dans cet État.

Tractatenblad 2020 107                                                                                           14
Article 9

Lorsque des éléments d’information permettent de présumer une infraction, des contrôles peuvent être effec-
tués sur les animaux, sur les produits d’origine animale, les végétaux, les produits d’origine végétale et les
denrées alimentaires destinées à la consommation humaine ou animale.
L’introduction dans l’État d’arrivée d’animaux familiers de compagnie qui accompagnent sans but lucratif les
voyageurs peut être soumise à des contrôles en application de la réglementation en vigueur.

                                                   Article 10

1.   Les contrôles mentionnés à l’article 9 comprennent:
a)    l’examen des certificats ou des documents d’accompagnement, appelé contrôle documentaire;
b)    le contrôle physique, y compris, le cas échéant, le prélève- ment d’échantillons;
c)    le contrôle des moyens de transport.

2. Ces contrôles peuvent être limités au seul contrôle documentaire, les contrôles physiques pouvant alors
être entrepris en fonction des nécessités.

                                                   Article 11

L’inspection vétérinaire des animaux vivants n’empêche pas d’éventuelles mesures de quarantaine imposées
par l’État importateur.

                                                   Article 12

Les agents des autres États peuvent porter dans l’État de séjour leurs uniformes nationaux ou des signes dis-
tinctifs apparents.

                                                   Article 13

1. Les autorités de l’État de séjour accordent aux agents des autres États, dans l’exercice de leurs fonctions,
la même protection et assistance qu’à leurs propres agents.

2. Les dispositions pénales en vigueur dans l’État de séjour pour la protection des agents dans l’exercice de
leurs fonctions sont également applicables pour réprimer les infractions commises contre les agents des
autres États dans l’exercice de leurs fonctions.

                                                   Article 14

1. Sans préjudice de l’application des dispositions de l’article 23 de l’Accord, les demandes de réparation
pour tous dommages causés ou subis par les agents des autres États dans l’exercice de leurs fonctions dans
l’État de séjour sont soumises au droit et à la juridiction de l’État dont relève ces agents comme si l’origine
du dommage se situait dans cet État.

2. Les agents des autres États ne peuvent pas être poursuivis par les autorités de l’État de séjour à raison
d’actes accomplis dans la zone de contrôles dans l’exercice de leurs fonctions. Ils relèvent, dans ce cas, de la
juridiction de leur État, comme si ces actes avaient eu lieu dans cet État.

3. Les autorités judiciaires ou de police de l’État de séjour qui procèdent à l’enregistrement des plaintes et à
la constatation des faits relatifs à celles-ci doivent communiquer tous les éléments d’information et de preuve
aux autorités compétentes de l’État dont relève l’agent mis en cause aux fins de poursuite éventuelle selon
la législation en vigueur dans cet État.

                                                   Article 15

1. Les agents des autres États sont autorisés à transférer librement dans leur État les sommes perçues pour
le compte de leur Gouvernement dans la zone de contrôles située dans l’État de séjour, ainsi que les mar-
chandises et les autres biens saisis sur place.

2. Ils peuvent également vendre ces marchandises ou ces autres biens dans l’État de séjour conformément
aux dispositions en vigueur dans l’État de séjour, et transférer leurs produits dans leur propre État.

Tractatenblad 2020 107                                                                                       15
Vous pouvez aussi lire