Begijnenbeweging, gisteren en vandaag - Congresbundel 23 augustus 2017 - Begijnhof Breda

La page est créée Veronique Leroy
 
CONTINUER À LIRE
Begijnenbeweging, gisteren en vandaag - Congresbundel 23 augustus 2017 - Begijnhof Breda
Congresbundel

 Begijnenbeweging,
gisteren en vandaag
                         23 augustus 2017

  Het beeld ‘De Begijn’ is gemaakt door J. Martens en staat in Hoogstraaten
Begijnenbeweging, gisteren en vandaag - Congresbundel 23 augustus 2017 - Begijnhof Breda
Voorwoord

    In 2017 viert het Begijnhof Breda het 750-jarig bestaan. Als oprichtingsdatum van het Begijnhof
    wordt immers aangehouden 22 maart 1267 aangezien op die dag de heer van Breda aan de begij-
    nengemeenschap in zijn stad gronden schonk voor inrichting van een begijnhof met eigen kerk en
    kerkhof. Het Begijnhof is eeuwenlang door een gekozen meesteres bestuurd. Toen in de zestiger
    jaren van de vorige eeuw zichtbaar werd dat de begijnengemeenschap op termijn ging uitsterven
    heeft de laatste meesteres met de pastoor personen van buiten de begijnengemeenschap in het
    bestuur opgenomen. Het Begijnhof Breda stond vanaf 1531 onder persoonlijke bescherming van de
    heer van Breda, zijnde het geslacht van Oranje-Nassau dat zich in de loop der tijden ontwikkelde
    tot de meest vooraanstaande familie van Nederland en thans het Koningshuis vormt. De laatste
    Nederlandse begijn, juffrouw Frijters, overleed op Goede Vrijdag, 13 april 1990 in Breda. De in 1267
    ontstane instelling ‘Begijnhof Breda’ heeft echter onder eigen bestuur en met behoud van hof,
    woningen, kerk en waardevolle archief de activiteiten kunnen voortzetten tot op de huidige dag.

    Het jubileum van het 750-jarig bestaan wordt met vele activiteiten gevierd. In het kader van dit ju-
    bileum is op 23 augustus 2017 een drukbezocht wetenschappelijk congres gehouden onder de titel:
    ‘Begijnenbeweging gisteren en vandaag’. In de ochtend richtte de aandacht zich op de historische
    begijnenbeweging in Europa en meer in het bijzonder in de Nederlanden. In de middag stond cen-
    traal het verschijnsel van de thans opnieuw ontstane begijnhoven in Duitsland, België, Frankrijk
    en Italië. De op het congres gehouden lezingen zijn in de taal waarin ze gehouden zijn opgenomen
    in deze congresbundel. Het bestuur spreekt de wens uit dat de ontmoeting van personen die het
    congres hebben bijgewoond zal leiden tot verder onderling contact in de toekomst.

    Namens het bestuur van het Begijnhof Breda dank ik alle personen die met een lezing een waar-
    devolle bijdrage hebben geleverd aan dit congres. Het bestuur is voorts dankbaar voor iedereen
    die met haar/ zijn aanwezigheid belangstelling heeft getoond voor hetgeen op het congres aan de
    orde is geweest.

    Namens het bestuur van het Begijnhof Breda,
    mr. drs. E.C.M. Wagemakers,
    voorzitter

2                                                                                                      3
Begijnenbeweging, gisteren en vandaag - Congresbundel 23 augustus 2017 - Begijnhof Breda
Programma                                                                                         Program

Internationaal wetenschappelijk Congres `Begijnenbeweging, gisteren en vandaag´              International Scientific Congress `Beguine movement, yesterday and today´
woensdag 23 augustus 2017, Waalse Kerk Breda                                                 Wednesday the 23 rd. of August 2017, Waalse Kerk Breda

Dagvoorzitter: prof. A. Martens, socioloog (Universiteit van Leuven).                        Day-Chairman: prof. A. Martens, sociologist (Leuven University)
Simultaanvertaling in Frans, Duits en Nederlands.                                            Simultaneous translation into French, German and Dutch.

Programma:                                                                                   Program:
Ochtendprogramma: Begijnenbeweging gisteren                                                  Morning program: beguinemovement yesterday
9.30 uur          Ontvangst met koffie/thee                                                  9.30 AM           Reception with coffee and tea
10.30 uu          Welkomstwoord en korte inleiding over het Bredase Begijnhof door de        10.30 AM          Welcome and a short introduction about Breda Beguinage from the
                  Voorzitter, mr. drs. E.C.M. Wagemakers                                                       president, mr. drs. E.C.M. Wagemakers
11.00 – 11.45 uur De historische begijnenbeweging in Europa en in de Nederlanden door        11.00 – 11.45 AM The historical beguine movement in Europe by prof. W. Simons
                  prof. W.Simons (Dartmouth College, New Hampshire, VSA)                                       (Dartmouth College, New Hampshire, VSA)
11.45 – 12.00 uur Pauze                                                                      11.45 – 12.00 AM Pause
12.00 – 12.30 uur Geïnspireerde en inspirerende vrouwen. Uit de vita van Juliana van         12.00 – 12.30 AM beguine-spirituality
                  Cornillon en de begijnenbrief van Geert Grote,                                               by dr. C.M.A. Caspers (Titus Brandsma Instituut Nijmegen)
                  dr. C.M.A. Caspers (Titus Brandsma Instituut Nijmegen)                     12.30 – 13. 45 PM Lunch
12.30 – 13.45 uur Lunch

Middagprogramma: Begijnenbeweging vandaag                                                    Afternoon program: beguine movement today
13.45 – 14.15 uur Nieuwe initiatieven in Italië door mevr. S. Panciera met medewerking van   13.45 – 14.15 PM New initiatives in Italy by miss. S. Panciera with the presence of
                  Martina Bugada (Sororoità - Mantova) en                                                     Martina Bugada (Sororoità - Mantova) and
                  Tilde Silvestri (Le nuove beghine - Roma)                                                   Tilde Silvestri (Le nuove beghine - Roma)
14.30 – 15.00 uur Nieuwe initiatieven in België door zr. M. Goffoel (Begijnhof Brussel) en   14.30 – 15.00 PM New initiatives in Belgium by miss. M. Goffoel (Beguinage Brussel) and
                  Rita Fenedael (Petit béguinage de Lauzelle of Louvain-la Neuve)                             Rita Fenedael (Petit béguinage de Lauzelle of Louvain-la Neuve)
15.15 – 16.00 uur Het “Dachverband der beginen” in Duitsland door begijn Brita Lieb          15.15 – 16.00 PM The “Dachverband der beginen” in Germany by beguine Brita Lieb
16.00 – 16.30 uur Discussie met leden van het forum en afsluitende overwegingen door de      16.00 – 16.30 PM Discussion with members of the forum and final considerations by the
                  dagvoorzitter                                                                               day-chairman
16.30 uur         Afsluitende borrel                                                         16.30 PM         End of the congress with a cocktail.

4                                                                                                                                                                                      5
Begijnenbeweging, gisteren en vandaag - Congresbundel 23 augustus 2017 - Begijnhof Breda
750 jaar Begijnhof Breda

                                                                                                                                                                                         Mr. drs. E.C.M. Wagemakers

                                                                                                                         Het Begijnhof Breda viert dit jaar het 750-jarig bestaan. Als formele oprichtingsdatum wordt
                                                                                                                         immers aangehouden 22 maart 1267, de dag waarop de heer van Breda aan de begijnen gronden
                                                                                                                         schonk voor de inrichting van een begijnhof met kerk en kerkhof. Deze schenking van gronden
                                                                                                                         toont aan dat het verband van begijnen in deze stad toen al enige tijd bestond en vaste vorm
                                                                                                                         had gekregen. In deze besloten kring van personen is de herinnering bewaard gebleven dat de
                                                                                                                         Bredase begijnengemeenschap is ontstaan in 1240 danwel 1246. Ook in brieven van de begijnen
                                                                                                                         van eeuwen geleden wordt daarvan melding gemaakt.

                                                                                                                         Op zich was het ontstaan van het Bredase Begijnhof in die tijd niet opvallend. In het bekende
                                                                                                                         boek Cities of ladies van Walter Simons wordt vermeld dat in de periode 1240-1280 op ca. hon-
                                                                                                                         derd plaatsen in de Nederlanden begijnengemeenschappen ontstonden. Het was in die tijd een
                                                                                                                         deel van het geestesklimaat. Wat meer opvalt is het feit dat het Begijnhof Breda eeuwen lang is
                                                                                                                         blijven bestaan. Het Begijnhof Breda behoorde bij de laatste kleine groep van Begijnhoven waar
                                                                                                                         na 1970 nog begijnen woonden.
                                                                                                                         Waarom heeft het Begijnhof Breda het zo lang volgehouden? Niet omdat het in zichzelf een
                                                                                                                         grote instelling was. Het was een relatief klein hof waar gemiddeld veertig begijnen woonden.
                                                                                                                         De Begijnhoven in België waren veel groter terwijl ook bijvoorbeeld de nabijgelegen Nederland-
                                                                                                                         se Begijnhoven in Bergen op Zoom en ’s Hertogenbosch twee respectievelijk vier keer zo groot
                                                                                                                         waren.

                                                                                                                         Het is de meesten uwer wel bekend dat het Begijnhof van Breda heeft kunnen voortbestaan
                                                                                                                         door de bijzondere bescherming die het geslacht van de Nassau’s aan hen heeft geboden. Nu
                                                                                                                         was het feit dat de plaatselijke adel bescherming bood aan begijnen eerder regel dan uitzonde-
                                                                                                                         ring. Zie in Breda het feit dat de door de heer geschonken grond naast zijn kasteel lag. Er spelen
                                                                                                                         echter in Breda twee bijzondere omstandigheden.
                                                                                                                         - In 1535 moest het Begijnhof, gelegen bij dat kasteel, op verzoek van de heer verplaatst worden
                                                                                                                         naar zijn huidige locatie en dat leidde tot uitvoerige onderhandelingen en tenslotte een formele
                                                                                                                         overeenkomst waarbij niet alleen die verhuizing werd geregeld maar tevens de heer van Breda
Het Begijnhof Breda staat sinds 1531 onder persoonlijke bescherming van de familie van Nassau, sinds de 19 e eeuw de     aan de begijnen, mede namens zijn opvolgers, verzekerde dat hij de begijnengemeenschap
Koninklijke Familie van Nederland. Deze foto toont het bezoek van koningin Wilhelmina en prins Hendrik op 3 juli 1905.   steeds zou beschermen. Kortom de bescherming werd in een contract geformaliseerd.

6                                                                                                                                                                                                                             7
Begijnenbeweging, gisteren en vandaag - Congresbundel 23 augustus 2017 - Begijnhof Breda
- Daarnaast is uiterst relevant dat een latere heer van Breda, Willem van Oranje-Nassau, de        geregeld de statuten ervan aangepast. Met name de statutenwijziging van 1967 is van belang is
leiding op zich nam van de geslaagde opstand van de Nederlanden tegen Spanje waardoor het          omdat toen de meesteres samen met de pastoor regelde dat het toekomstige bestuur van het
geslacht van Oranje-Nassau nog meer aan prestige won en tenslotte de machtigste familie van        Begijnhof na haar overlijden in handen zou komen van een aantal personen/ leken uit Breda en
de Nederlanden werd en zoals bekend thans de Koninklijke Familie is. Kortom, als er één familie    omstreken.
was die bescherming kon bieden dan was het wel deze familie.
                                                                                                   De rechtspersoon Begijnhof Breda heeft echter 750 jaar onafgebroken een eigen bestuur gehad
Het Begijnhof Breda heeft daardoor 750 jaar onafgebroken kunnen blijven bestaan. Bloeiperio-       en is in het volledig bezit gebleven van al haar eigendommen waaronder uiteraard met name het
des waren de tweede helft van de zeventiende eeuw en van de negentiende eeuw toen er meer          hof zelf. Het archief van het Begijnhof Breda gaat terug tot 1267 terwijl bijvoorbeeld haar financi-
dan 50 begijnen op het hof woonde. In de volledige looptijd van zijn bestaan hebben ca. negen-     ële administratie en kasboeken nog steeds beschikbaar zijn vanaf 1500 tot heden.
honderd vrouwen op het hof gewoond waarvan er overigens 319 nog steeds begraven liggen
onder de vloer van deze kerk, die na de hiervoor vermelde verhuizing van 1535 tot 1648 door de     Dit plaatst het Begijnhof Breda in een bijzondere positie. Er zijn in het Duitse taalgebied veel be-
begijnen werd gebruikt en die zij toen definitief aan de protestanten hebben moeten afstaan. De    gijnhoven geweest doch deze zijn in de reformatie allemaal verdwenen. Alle kerkelijke gebouwen
neergang van de bevolking van het Begijnhof zette in vanaf 1910 hetgeen mede opvallend is om-      in Frankrijk en België, waaronder ook de begijnhoven aldaar werden gerekend, zijn rond 1800
dat de groei van congregaties van zusters toen nog zeer sterk was en doorliep tot 1960. Kenne-     onteigend en eigendom van de Staat geworden. Ook in Nederland zijn reeds in de zeventiende
lijk was de formule van het begijnenwezen niet langer werkzaam of wervend. Er is in Breda nooit    eeuw bijna alle begijnhoven onteigend en gesloten met uitzondering echter van het Bredase
een formeel besluit genomen tot beëindiging van het begijnenleven. Het gebeurde gewoon en          begijnhof en - zij het op andere wijze - het begijnhof in Amsterdam.
men legde zich erbij neer.
                                                                                                   Deze bijzondere positie als een van de laatste overlevenden van de in de middeleeuwen ont-
Eigenlijk is dat best vreemd omdat het leven van een begijn in een begijnengemeenschap best        stane begijnhoven brengt wat ons betreft in deze tijd een bijzondere verantwoordelijkheid met
kenmerken bezat die passen bij de hedendaagse tijd.                                                zich mee. We hebben met veel belangstelling en waardering vastgesteld dat her en der in Europa
- Een begijn was een vrouw die zelfstandig voor haar inkomen zorgde, haar eigen vermogen           initiatieven zijn genomen die geleid hebben tot een heropleving van de begijnenbeweging in een
  behield en steeds vrij was de gemeenschap te verlaten.                                           hedendaagse vorm. Wij denken dat zo’n nieuwe begijnenbeweging, gelet op de kenmerken waar
- Door in een gemeenschap bij elkaar te wonen boden de begijnen elkaar een leven van gebor-        ik hiervoor reeds kort bij stil stond, prima past in deze tijd. Er ligt beslist een mogelijkheid voor
  genheid, onderlinge bijstand en veiligheid.                                                      verdere opbloei open.
- De begijnen kozen zelf de meesteres die het bestuur van het hof verzorgde.
- De begijnen waren weliswaar verbonden met de R.K.-Kerk maar hielden tegelijkertijd die patri-    Op onze website zijn al langer links geopend naar de websites van al deze nieuwe begijnhoven.
  archaal bestuurde Kerk op enige afstand.                                                         U vindt ze onder het hoofd “kenniscentrum”. In ons jubileumprogramma is dit congres opgeno-
                                                                                                   men waarbij wij vertegenwoordigers van deze nieuwe Begijnhoven hebben uitgenodigd, mede
Toen in het Bredase Hof zichtbaar werd dat op niet al te lange termijn er geen begijnen meer       om ze de gelegenheid te bieden met elkander kennis te maken.
zouden zijn heeft dat intern geleid tot een discussie over de vraag wat dan het Bredase Begijn-
hof als instelling eigenlijk nog was. Het is goed zich te realiseren dat toen de gemeenschap van   Opdat die contacten met elkaar na deze dag niet verloren zullen gaan, bieden wij heden voorts
begijnen in 1267 gronden kreeg en daarop een begijnhof met kerk bouwde, er tenminste op dat        aan om voor de nabije toekomst als permanent internationaal secretariaat op te treden voor al
moment een rechtspersoon bestond die immers eigenaresse was van die gronden en gebouwen.           die nieuwe Begijnhoven elders. Zo’n internationaal secretariaat zou niet door ons exclusief be-
Die goederen waren geen eigendom van de begijnen privé. Het was niet zo dat indien een begijn      stuurd behoeven te worden. Een gedachte zou zijn dat namens de nieuwe Begijnhoven gezamen-
overleed haar familie haar woning op het Begijnhof erfde. Het Begijnhof met al zijn bezittingen    lijk in ieder land een vertegenwoordiger wordt aangewezen om op te treden als bestuur van dit
vormde een afgescheiden vermogen dat toekwam aan de rechtspersoon “Begijnhof Breda”.               secretariaat. Dat bestuur zou dan verdere beslissingen kunnen nemen over het functioneren van
Die rechtspersoon is altijd blijven bestaan tot op de huidige dag. In de loop der eeuwen zijn      dat secretariaat maar uiteraard ook over de vraag aan welke criteria een begijnhof moet voldoen

8                                                                                                                                                                                                      9
Begijnenbeweging, gisteren en vandaag - Congresbundel 23 augustus 2017 - Begijnhof Breda
om toe te kunnen treden tot dit verband. Voorts zou het bestuur kunnen nadenken over een in                      De historische begijnenbeweging in
de toekomst te organiseren congres, de uitgifte van een digitaal tijdschrift, het inrichten en bij-
houden van een website, meer in het algemeen het scheppen van contactmogelijkheden tussen                              Europa en in de Nederlanden
de begijnenbewegingen in de onderscheidene landen. Wellicht zou het aanbeveling verdienen
zo’n internationaal secretariaat formeel-juridisch onder te brengen in een aparte rechtspersoon,                                                                                       Walter Simons
bijvoorbeeld een Stichting naar Nederlands Recht waarbij dan de hiervoor vermelde vertegen-
woordigers als bestuur zouden optreden. Ik hoop dat deze dag de gelegenheid biedt over deze
suggestie eens nader overleg te plegen met hopelijk als resultaat de samenstelling van een voor-      Ik begin mijn verhaal bij Jacob van Vitry (Jacques de Vitry), een voorname getuige van het
lopig bestuur om terzake in goed overleg met ons nadere stappen te zetten.                            ontstaan van de begijnen omstreeks het jaar 1200. Jacob kwam uit het plaatsje Vitry in Noord-
                                                                                                      Frankrijk, studeerde theologie aan de universiteit van Parijs (kort ervoor gesticht), werd regulier
                                                                                                      kanunnik te Oignies nabij Namen in het huidige België, en vertrok in 1216 naar Rome voor een
                                                                                                      carrière aan de top van de kerk: eerst als bisschop van Akko in Palestina, vervolgens als kar-
                                                                                                      dinaal in Rome, waar hij in 1240 stierf. Jacob had een druk leven dat hem bij zowat alle grote
                                                                                                      ontwikkelingen van zijn tijd zou betrekken. Als tiener studeerde hij Petrus Cantor, de leidende
                                                                                                      theoloog van Parijs en ook de leermeester van Lothario di Segni, de latere paus Innocentius III.
                                                                                                      Als priester was Jacob actief in de strijd tegen de Katharen, de populaire ketterse beweging die
                                                                                                      zich op dat ogenblik over West-Europa verspreidde. Als prediker blies hij de kruistochten nieuw
                                                                                                      leven in, en als bisschop van Akko nam hij zelf deel aan de vijfde kruistocht. Hij maakte dus veel
                                                                                                      mee, zag veel, schreef veel: een geschiedenis van het Christelijke Westen, een geschiedenis van
                                                                                                      het Midden-Oosten (waar hij scherp van leer trok tegen de Islam: Jacob’s portret van Moham-
                                                                                                      med als decadente profeet tekent het negatieve beeld van de Islam dat sinds de twaalfde eeuw
                                                                                                      het Christelijke denken heeft gedomineerd); hij schreef ook een heiligenleven––waarover later
                                                                                                      meer––en tenslotte nog een reeks sermoenen voor elke gelegenheid, elk feest, elk publiek.
                                                                                                      Uit een van die sermoenen komt de passage waarop ik nu nader inga. Het gaat om Jacob’s
                                                                                                      “Tweede sermoen voor vrome maagden”, eigenlijk een model-preek voor vrouwen die zich
                                                                                                      voorbereidden op een religieus leven. De wereld was volgens Jacob van Vitry verdorven, in die
                                                                                                      zin dat het kwade om elke hoek kwam kijken, maar er was een lichtpunt: Jacob had op zijn vele
                                                                                                      jonge vrouwen ontmoet, die aardse goederen vaarwel zegden en zich aan God wijdden door
                                                                                                      kloostergeloften af te leggen, of, indien ze geen plaats in een klooster konden vinden, gewoon
                                                                                                      samenleefden met andere vrouwen zonder geloften, in eenvoud en voor God. Helaas, schreef
                                                                                                      Jacob, hadden ze vijanden onder de clerus en in de wereld. Zo schrijft hij in dit sermoen:
                                                                                                      Wanneer een jonge vrouw de wens uitdrukt om haar maagdelijkheid te bewaren, dan zoeken en
                                                                                                      vinden haar ouders al vlug een rijke jongeman die haar kan huwen. Ze moet die man verachten
                                                                                                      en verwerpen! Te meer als ze vaststelt dat hij die rijkdom onrechtmatig is verworven en bijge-
                                                                                                      volg des duivels is. Helaas, vele leiders van de wereld, te weten wereldlijke prelaten en andere
                                                                                                      kwaadaardige lieden, proberen vaak dat meisje te vernietigen door te beletten dat ze haar vroom
                                                                                                      doel bereikt. En die lieden zeggen dan spottend: “Oh kijk eens daar! Zij wil een begijn [beguina]

10                                                                                                                                                                                                     11
Begijnenbeweging, gisteren en vandaag - Congresbundel 23 augustus 2017 - Begijnhof Breda
zijn--want zo noemen ze die vrouwen in Vlaanderen en Brabant--; of papelarda—zo noemen ze             meer werk op de plank. Het overgrote deel van West-Europa was alleen nominaal Christelijk,
hen in Frankrijk--; of humiliata—hun naam in Lombardije--; of bizoke—hun naam in Italië--; of         vonden Jacob en andere clerici: we moeten nu werken aan een “tweede bekering”, een bekering
coquennune—hun naam in Duitsland. Met dat soort van spotnamen en beledigingen proberen                met echte diepgang, met leken die niet passief de sacramenten ondergaan maar ook actief gelo-
ze die vrouwen te weerhouden van een leven in zuiverheid.                                             vig zijn, die een grondige kennis van de Christelijke leer bezitten, en die de Christelijke deugden
Ik kom weldra terug op de specifieke termen die Jacob citeert, maar ik wil eerst benadrukken dat      ook daadwerkelijk in de praktijk brengen. Dát was het “hervormingsprogramma” van Jacob en
Jacob goed wist waarover hij sprak. Hij nam graag de pols van nieuwe religieuze stromingen (in        zijn medestudenten.
zijn brieven noteerde hij bijvoorbeeld het succes van St Franciscus en de eerste Franciscanen in      En om het uit te voeren had de Kerk medewerking van leken nodig, die als voorbeelden en
Italië); hier schrijft hij over een nieuwe, pan-Europese beweging die hij persoonlijk aan het werk    voortrekkers konden functioneren. En ja, vrouwen konden ook zo’n rol spelen, omdat ze devoot
zag in de Lage Landen, Frankrijk, Duitsland, en Italië; had hij wat later Spanje bezocht, dan had     konden zijn, op allerlei manieren. Sympathisanten van de begijnen noemden hen oorspronkelijk
hij beslist ook melding gemaakt van de Beatas aldaar, vergelijkbaar met de voorbeelden hier           “heilige” of “religieuze” vrouwen (mulieres sanctae of mulieres religiosae in het Latijn van de
opgesomd. Jacob stelde met voldoening vast dat steeds meer vrouwen een “wereldlijk leven”             middeleeuwen): sommige van hen leefden informeel samen, anderen leefden alleen als kluize-
weigerden—en voor een vrouw uit een goede familie betekende dat in de eerste plaats: een hu-          nares, nog anderen zorgden voor leprozen of werkten in een hospitaal voor zieken en oudere
welijk weigeren, dat door haar ouders was gearrangeerd. Dat was op zich al schokkend. Maar bo-        mensen--allemaal informeel, maar liefst in nauwe samenwerking met een clericus zoals Jacob
vendien weigerden sommigen van hen ook het traditionele alternatief, een leven als non. Deze          zelf. Zijn ideaal was dat van een harmonische samenwerking tussen clerus en leken. In dat model
vrouwen legden namelijk geen plechtige, d.w.z. “eeuwige” kloostergeloften af: ze traden niet          was de clericus de enthousiaste predikant die leidinggaf, terwijl de vrome vrouw als volgzame
toe tot een officiële kloosterorde en leidden dus een informeel ascetisch leven zonder erkende        leek het ideaal in de praktijk omzette.
kloosterregel en zonder kloosterslot.                                                                 Jacob reageerde dan ook furieus tegen tegenstanders van begijnen, leken en clerici die met hen
Geen wonder dat ze op verzet stuitten. Jacob identificeert twee haarden van verzet: “wereldlijke      spotten, want het bracht zijn eigen project voor een grote “tweede” bekering in gevaar.
prelaten”, een daarmee doelde hij op clerici die “te werelds” waren, d.w.z. al te zeer gehecht aan    Dat het gewone volk aanvankelijk met die vrome vrouwen lachte is niet zo verwonderlijk. De
bezit, materieel comfort, politieke macht en carrière (daar legde hij vaak de nadruk op: kerkelijke   reactie die begijnen te beurt viel is te vergelijken met wat sociaalpsychologen ook nu nog kun-
elites vergeten hun spirituele taken. Let wel: hij behoort zelf tot die elite). Maar ook vele leken   nen vaststellen, namelijk de sociale verwerping van mensen die zichzelf als morele voorbeelden
stonden sceptisch tegenover het nieuwe fenomeen. Volgens Jacob dachten ouders enkel aan een           uitroepen. Men noemt het fenomeen in het Engels do-gooder derogation, het retorisch neerha-
succesvol huwelijk en hadden ze te weinig oog voor de echte wensen van hun dochter, laat staan        len van morele coryfeeën. Vele bronnen over de eerste begijnen illustreren de sociale spannin-
voor haar zielenheil.                                                                                 gen tussen vrome vrouwen en hun omgeving, of de spanningen binnen een familie (meisjes die
Jacob verdedigde deze vrouwen. Zijn motieven hebben op zich weinig met begijnen te maken en           het ouderlijk gezag betwistten en zich morele of religieuze superioriteit opeisten). Dat sommige
meer met zijn eigen agenda, en de agenda van andere clerici--dikwijls, zoals hij, geschoold aan       vrouwen daarenboven ook nog religieuze extase en een bijzondere band met God claimden,
de universiteit van Parijs--die bezorgd waren om de geestelijke opvoeding van leken, of liever        maakte hen nog meer “onmogelijk” onder de gewone mensen. Vandaar de spot, de soms bitse
om het gebrek aan zulke opvoeding. Deze clerici hadden een ambitieus programma. Europa was            reactie tegen deze “do-good-ers”.
sinds de twaalfde eeuw een machtig continent; handel en nijverheid waren herboren, de be-             En dat brengt ons tot de etymologie van de term begijn. Zoals U misschien weet dacht men
volking verdubbelde, koningen consolideerden hun macht, in zowat elke stad stonden gotische           vroeger dat “begijn” afgeleid was van de kleur van de oorspronkelijke begijnenkledij, een habijt
kathedralen in de steigers, terwijl in Parijs, Oxford en Bologna grote universiteiten waren ge-       van ongeverfde wol, wat men eventueel in het middel-Frans beige zou kunnen noemen; of dat
sticht die hoger onderwijs van superieure kwaliteit leverden. Europa en de Kerk waren machtig,        de term afgeleid was van de bijnaam van een priester die volgens een (latere) legende de be-
en geestelijken zoals Jacob vonden dat het nu tijd was om die macht ook goed te gebruiken. Na         gijnenbeweging had gesticht, namelijk Lambert le Bègue, een priester in Luik in de jaren 1160-
eeuwen van missioneringswerk was het grootste deel van Europa bekeerd tot het Christendom             1170. Beide verklaringen zijn echter historisch en filologisch onmogelijk. Ik schaar mij achter de
(Katholiek in het Westen, Grieks-Orthodox in het Oosten), met hier en daar een Joodse min-            hypothese die de Vlaamse filoloog Maurits Gysseling in 1970 formuleerde: de naam begijn (of
derheid, en helaas, moslims in het zuiden van Spanje, Sicilië, en natuurlijk het Midden-Oosten.       beguina in het Latijn, béguine in het Frans, Begine in het Duits) is afgeleid van een proto-Indo-
Velen rekenden erop de kruistochten zouden Europa zuiveren van Moslim invloed, maar er was            Europese stam begg-, die in werkwoordsvorm “mompelen” betekent, onduidelijk “prevelen”,

12                                                                                                                                                                                                     13
zoals in gebed. De stam is vergelijkbaar met papel- of popel-, wat is overgeleverd in het Franse        vroomheid was een vorm van ketterij. Dat is de oorspronkelijke link tussen “begijn” en ketterij.
papelarde, een oud synoniem van béguin (mannelijk) of beguine (vrouwelijk), zoals we in Jacob’s         Die associatie moet mensen als Jacob van Vitry bijzonder geërgerd hebben. Hij insisteert dat de
citaat kunnen lezen. Zeer vermoedelijk heeft het Italiaanse bizoke een vergelijkbare basis (soms        vrouwen volkomen rechtgelovig zijn: ze gaan dagelijks naar de kerk; ze lezen hun psalter tijdens
spreekt men in Italie ook van pinzochere), net als het Duitse coquennunne (die term was echter          de mis (het psalter was een devotioneel handschrift dat leken gebruikten tijdens de mis, oor-
zeer zeldzaam: later gebruikte men in Duitsland gewoon Begine[n]). De term humiliata, gebruikt          spronkelijk met de tekst van de psalmen in het Latijn, maar gaandeweg gevuld met passende
in Lombardia, is de uitzondering in de rij; niet toevallig zijn de humiliate van Noord-Italië de        gebeden en andere teksten voor leken); ze hebben respect voor de kerkelijke sacramenten, ze
enige van al die groepen die ook echt als kloosterorde zijn erkend (in 1201: hun naam weerspie-         gehoorzamen hun priesters: kortom, niets wijst op ketterij. In tegendeel: Jacob voert aan dat
gelt hun verlangen naar eenvoud en nederigheid, vergelijkbaar met de oorspronkelijke naam van           de Kerk begijnen als wapen kan gebruiken tegen de opmars van de Katharen, bekend om hun
de Franciscanen of “minderbroeders”).                                                                   armoede, hun zin voor morele zuiverheid [het Griekse katharos betekent: de ”zuivere”]. Daarom
                                                                                                        schreef Jacob ook het Leven van Maria van Oignies (de vita Mariae de Oignies, geschreven in
Keren we terug naar de Nederlanden en de termen begijn, beguina, en papelarde. Al die termen            1214-1215), een biografie van een lekenvrouw uit Nijvel (in wat nu de Belgische provincie Waals-
duiden op een vrouw die zich voordoet als vroom, het is een prevelaarster, iemand die eindeloos         Brabant, le Brabant wallon, heet), die hij opdroeg aan Foulque, de bisschop van Toulouse in
en excessief bidt, maar haar gebed is onduidelijk, moeilijk te begrijpen, curieus, en het gedrag        Zuid-Frankrijk, om als voorbeeld te dienen van een “rechtgelovige leek”, moreel zo zuiver en zo
werkt irritatie en argwaan op: de vrouw beweert zeer vroom te zijn, maar is ze dat wel; is ze niet      eenvoudig als de perfectae van de Katharen.
hypocriet?                                                                                              Maria van Oignies wordt soms “de eerste begijn” genoemd, ten onrechte. Als we Jacob’s biogra-
Hier is het gender aspect natuurlijk van belang: het ging vooral om vrouwen die ambieerden een          fie van haar met aandacht lezen en naast andere bronnen uit het begin van de dertiende eeuw
religieus leven te leiden zonder een regel en zonder kloosterslot. Dat riep onmiddellijk argwaan        leggen, moeten we besluiten dat Maria in haar tijd zeker niet de enige of eerste begijn was. Ze is
op. Ik hoef U waarschijnlijk niet te vertellen dat het Westers denken sinds de oude Grieken een         eerder het exponent van een beweging die zich toen al een paar jaar onder vrouwen had ver-
diepe argwaan koestert ten overstaan van de vrouw. Sinds Aristoteles is zij bij definitie irratio-      spreid—én onder mannen: sommige mannelijke leken sympathiseerden met begijnen, en sommi-
neel en sensueel: mannelijk gezag en voortdurende waakzaamheid zijn geboden, of ze geeft zich           gen van hen gingen later de geschiedenis in als “begarden” (Fr.: bégard; D.: Begarden), maar dat
over aan wellust en zonde. Die argwaan heeft weinig te maken met het Katholicisme of met het            is een ander verhaal.
Christendom, maar is veel ouder en heeft wortels in het traditionele patriarchaat dat de gender-        Wat kunnen we dan wel zeggen over het echte ontstaan van de beweging? Hier gebruik ik een
structuren van de Europese samenleving sinds de Oudheid domineerde en natuurlijk ook terug              waaier van bronnen: niet alleen de geschriften van kerkelijke auteurs als Jacob van Vitry en an-
te vinden is in de culturen van het Midden-Oosten. Vandaar de argwaan jegens begijnen die               deren maar ook de archiefbronnen achtergelaten door begijnengemeenschappen (soms zeer rijk,
beweerden in kuisheid te leven zonder kloosterregel: als vrouwen werden ze al vlug van hypo-            vooral vanaf de 14de eeuw—het archief van het begijnhof van Breda, prachtig geînventariseerd,
crisie of fraude beschuldigd, want een vrouw zonder man of zonder kloosterregel, dat kon nooit          is een van die collecties), maar ook archieven van stedelijke instellingen, die in Vlaanderen en
goed aflopen.                                                                                           Brabant tot de dertiende eeuw teruggaan.
Maar er is meer. Het gebruik van de term beguina kon inderdaad in sommige gevallen ook ver-             Ten eerste: de beweging heeft geen centraal oorsprongspunt. Ik situeer de eerste begijnen-
denking van ketterij inhouden. Dat kwam niet vanwege een filologisch verband tussen beguina             groepjes in een aantal streken: de Maasvallei stroomopwaarts vanaf Luik (Liège), inclusief
en het Latijnse Albigensis (letterlijk: “een inwonder van Albi”, de stad in Zuid-Frankrijk die als      de stad Luik zelf, rond 1200; de stad Hoei (misschien iets vroeger); zuidelijk Brabant inclusief
centrum van de katharen werd beschouwd), zoals soms is gedacht. Er is wél een verband met de            Brussel en Nijvel; de regio rond Kamerijk (in het Frans: Cambrai); daarnaast ook kleine stadjes in
veel oudere associatie in het middeleeuwse Christelijke denken tussen hypocrisie, valse vroom-          Haspengouw zoals Borgloon, Zoutleeuw, Sint-Truiden, Tongeren. Het gaat niet alleen om steden:
heid, en ketterij. Al die vormen van derogatie, al die verdenkingen werden wel vaker gecombi-           ook op het platteland vindt je hen, tenminste tijdens de dertiende eeuw (minder daarna), vooral
neerd, op basis van waarschuwingen voor “valse profeten” en “huichelaars” in de evangeliën              in de streek tussen Brussel en Namen. En tenslotte ook in het oosten, in Duitsland, namelijk de
(bijv. Mattheus 6-7, 12, 15, 22-24; Lucas 12-13) en het Boek van Openbaring (6, 13, 16, 19-20). Sinds   steden Aachen en Keulen, met een heel talrijke begijnenbevolking later in de eeuw.
de elfde en twaalfde eeuw waren huichelaar en ketter bijna spreekwoordelijke vormen van                 Het gaat hier om heel mobiele groepen, informeel, van vrouwen die samenleven in een huis
belediging die aan elkaar verwant waren: elke “ketter” presenteerde valse vroomheid, en valse           en soms van huis tot huis trokken. Er is veel persoonlijk contact tussen de groepen, contact

14                                                                                                                                                                                                      15
ook met bevriende clerici (bijvoorbeeld Jacob van Vitry) maar ook met sommige abdijen (de            naire” begijnen die aanspraak maakten op extatische godservaringen neemt daarmee af;
Cisterciënzers van Villers bijvoorbeeld, altijd geïnteresseerd in mystiek), en ook, opmerkelijk,     - vanaf 1233 vindt men de eerste gedocumenteerde pauselijke goedkeuringen van begijnengroe-
met studenten en professoren aan de universiteit van Parijs. Het is een “grass-roots” beweging,      pen. Er is nooit een algemene pauselijke bevestiging geweest. Dat kon ook niet, omdat begijnen
d.w.z. op touw gezet door gewone vrouwen uit allerlei sociale klassen: soms uit de landelijke        geen echte orde vormden. In 1233 gaf paus Gregorius IX wel aan dat “maagden in Duitsland die
adel, meer nog uit de leidende klassen van de stad (de niet adellijke, maar soms rijke burgerij),    een gelofte van eeuwige kuisheid afleggen” voortaan onder pauselijke bescherming stonden.
met vermoedelijk ook heel wat vrouwen van de werkende klassen, alhoewel we daar in het begin         Dat was het signaal voor heel wat bisschoppen om op hun beurt begijnengemeenschappen “in
weinig over weten.                                                                                   bescherming” te nemen, hoewel begijnen geen eeuwige geloften aflegden en sommige begij-
De lokale documentatie wordt veel rijker en meer gevarieerd vanaf ongeveer 1230, wanneer de          nen geen jonge maagden maar volwassen vrouwen of weduwen waren. Intensief lobbywerk van
beweging zich uitbreidt over aangrenzende gebieden naar het graafschap Vlaanderen, d.w.z.            bevriende clerici zorgde er dan voor dat rond 1240-1250 pausen dergelijke beschermingsbrieven
wat nu de provincies West- en Oost-Vlaanderen zijn, evenals Waals-Vlaanderen, namelijk de            stuurden aan individuele begijnhoven, maar die zijn niet talrijk. Voor zover bekend konden de
steden Douai en Rijsel; de rest van Noord-Frankrijk; naar het noorden in Holland en de rest van      begijnen van Breda nooit zo’n pauselijke brief bemachtigen en moesten ze zich tevredenstellen
Nederland; en vooral in Duitsland, tot in Polen toe. De beweging wordt dan ook institutioneel        met een bisschoppelijke brief (de oudste is die van Hendrik, bisschop van Luik, van 1270);
beter onderbouwd. Dit is het moment wanneer de eerste formele begijnengemeenschappen                 - het lobbyen door clerici en monniken die begijnen steunden, had nog een ander gevolg. Zij
ontstaan, groepen van vrouwen die samen een huis en land aankopen voor gezamenlijk gebruik,          voerden nu campagne om de naam “begijn” anders te interpreteren: zij stelden het voor alsof
soms ook een kapel stichten met een eigen kapelaan: kortom, de stichting van de eerste be-           beguina was afgeleid van het Latijnse woord benignitas (goedaardigheid). Een begijn was dus he-
gijnenconventen en begijnhoven. Ik noem een begijnenconvent een huis waarin een vrij kleine          lemaal geen verdachte pseudo-vrome vrouw maar wel de goedheid zelve—en het is mogelijk dat
groep van vrouwen samenleeft (bijvoorbeeld 10-15 vrouwen) onder de leiding van één meeste-           die creatieve etymologie uit het begijnenmilieu zelf is ontsproten. In de stad Luik en omstreken
res, vaak de oorspronkelijke eigenares van het huis. Die begijnen hebben geen eigen kapel maar       circuleerde vanaf 1240 nog een ander alternatief: daar beweerde men dat de naam begijn was
gaan gewoon ter kerke in de parochiekerk of bezoeken een buurtkapel, bijvoorbeeld een kapel          afgeleid van Lambert le Bègue, de twaalfde-eeuwse priester die ik al eerder noemde en die men
verbonden aan een hospitaal. Daarnaast ontstaan ook begijnhoven, d.w.z., grotere architecturale      nu liet optreden als de stichter van de begijnen. De notie won veld dat de beweging, zogenaamd
complexen met meerdere huizen gegroepeerd rond een plein of in een netwerk van straten,              gesticht door een mannelijke clericus, best een nieuwe kloosterorde kon worden en dus alle
gewoonlijk omringd door een muur, geleid door verscheidene meesteressen waarvan er éen de            steun verdiende. Ze werd in het Latijn een novella religio of novella plantatio religionis genoemd
grootmeesteres wordt genoemd. Dergelijke begijnhoven hebben meestal wel een eigen kapel of           (religio betekende in het middeleeuwse Latijn vooral “kloosterorde” of “kloosterregel”). Die
kerk en vaak vormen ze ook een eigen parochie. In die begijnhoven wonen in elk huis begijnen         gedachte leefde sterk onder Luikse monniken die begijnen een warm hart toedroegen, al was ze
op hun eentje of met enkele vrouwen die een aparte kamers betrekken. Sommige begijnhoven             onder begijnen zelf niet populair;
hebben ook begijnenconventen binnen hun muren, waar groepen vrouwen samenleven en die                - bovendien: voor het grote publiek leken begijnhoven wel wat op kloosters. Het is duidelijk dat
vooral de opleiding van jonge novicen verzorgen. Het hof van Breda is natuurlijk een heel mooi       de stichting van die begijnhoven zelf de opinies veranderde, eerst onder kritische clerici, die
voorbeeld van een typisch begijnhof ontstaan in de dertiende eeuw.                                   de relatieve afzondering van begijnen in ommuurde begijnhoven alvast een stap in de goede
Sommigen begijnhoven waren veel groter dan dat van Breda. Uiteraard vinden we ze in grote            richting vonden, maar ook bij wereldlijke vorsten en de stedelijke over overheid, die nu vaak de
steden: in de twee begijnhoven van Gent woonden in de middeleeuwen zo’n 1000 begijnen; in            stichting van begijnhoven financieel steunden. Die steun was essentieel: onroerend goed in de
het begijnhof van St Christophe in Luik waren er wellicht ook ongeveer 1000 begijnen rond het        stad, zeker binnen de stadsmuren maar ook net erbuiten, was duur, en omdat begijnhoven veel
midden van de dertiende eeuw. Het grootste hof was dat van Mechelen, met zo’n 1500 tot 1800          plaats innamen, vergde de stichting van een hof een fikse investering, die onmogelijk was zonder
begijnen aan het einde van de middeleeuwen.                                                          de medewerking van stedelijke elites. De sociale en economische functie van die gemeenschap-
In die periode vanaf 1230 wordt de naam “begijn” gemeengoed en niet langer of niet noodzake-         pen was in dit opzicht uiterst belangrijk: wereldlijke overheden apprecieerden het werk van de
lijk als pejoratief beschouwd. Waarom is dat? Wel, ik som hier de belangrijkste redenen op:          vrouwen in armen- en ziekenzorg. Bovendien was er in steden met een grote textielindustrie was
- eerst en vooral: de beweging groeit enorm in die jaren, is nu in feite ook een volkse beweging:    veel nood aan vrouwen die als spinsters de wolweverij konden bevoorraden. Begijnhoven waren
begijnen zijn nu meer actief in zieken- en armenzorg in de hele stad. Het relatieve aantal “visio-   de ideale plaats om zulke vrouwen, dikwijls van eenvoudige afkomst, een veilig onderdak te

16                                                                                                                                                                                                   17
bieden, en vaak trokken ze ook vrouwelijke immigranten van het platteland aan. Elders in Europa     inkomen na aan een nichtje dat ook begijn wil worden; een begijn dankt alle vrouwen van haar
zijn deze grote begijnhoven vrijwel onbekend gebleven, op een of twee uitzonderingen na.            convent die haar in haar ziekte hebben bijgestaan en laat voor hen bidden; begijnen legateren
Kortom, de “institutionalisering” van de begijnenbeweging reduceerde de frictie tussen bevol-       handschriften met religieuze teksten aan andere begijnen of aan familieleden en clerici; begijnen
king en begijnen. Leken waardeerden de belangrijke sociale en economische functies van be-          bouwen samen een huis, of wensen samen begraven te worden. Hier en daar vinden we sporen
gijnhoven, terwijl de clerus de quasi-monastieke organisatie steunde. Let wel: niet alle begijnen   van bredere actie: zo ken ik een petitie van Gentse begijnen aan de graaf van Vlaanderen uit
stemden erin toe om in begijnhoven te leven. In de dertiende eeuw bleven er heel wat informele      1284, met de vraag hen te helpen in de opvang van behoeftige begijnen, want alleen kunnen ze
groepen vrouwen buiten het begijnhof verband, en sommige begijnen leefden alleen of zwierven        de vloed van arme vrouwelijke migranten niet aan. Of zo is er dit stuk [powerpoint beeld], dat
rond, zonder vaste verblijfplaats.                                                                  ik enkele jaren geleden publiceerde: een petitie van de graaf van Vlaanderen aan paus Johannes
Laat ik in het kort de verdere verloop van de geschiedenis schetsen. Het overgrote deel van de      XXII, zonder datum maar omstreeks 1320 te dateren, met het verzoek om begijnen van Vlaande-
begijnenconventen en begijnhoven werd in de dertiende eeuw gesticht. In wat we gewoonlijk de        ren vrij te stellen van de conciliaire veroordeling—duidelijk opgemaakt op vraag van begijnen uit
Zuidelijke Nederlanden noemen (de bisdommen Arras, Thérouanne, Doornik, Kamerijk, en Luik,          Gent, die een kopie van de petitie in hun archief bewaarden, samen met andere documenten uit
dit wil zeggen ongeveer het huidige België plus de Nederlandse provincies Noord-Brabant en          de tijd dat “ons grijs kleed” [het typische begijnenkleed, een symbool van hun identiteit] in ge-
Limburg), kwamen voor 1300 meer dan 200 begijnhoven en afzonderlijke conventen tot stand,           vaar was. Maar het was niet gemakkelijk om actie te coördineren over de grenzen van het eigen
ongetwijfeld de grootste concentratie in West-Europa. Die periode van groei en bloei neemt          begijnhof, want begijnen waren nu eenmaal geen kloosterorde: elke instelling was in principe
een einde rond 1300. In vele delen van West-Europa begint nu een lange tijd van economische         autonoom. Dat geldt a fortiori voor kleine begijnenconventen buiten het begijnhof-verband, en
crisis en contractie, die natuurlijk ook het werkende deel van de begijnenbevolking trof: vrouwen   zeker ook voor begijnen die alleen leefden. Dat verklaart waarom de begijnenbeweging buiten
actief in de textielnijverheid of andere sectoren van de stadseconomie verloren hun werk. In ar-    de Nederlanden, waar geen grote begijnhoven bestonden, niet zolang kon overleven.
chieven van begijnhoven vind je vanaf de jaren 1275 berichten over allerlei problemen: het aantal   Ik wil daarom tot slot even stilstaan bij de geschriften van Hadewijch, zeer vermoedelijk een
behoeftige begijnen nam enorm toe, de armenkassen van begijnen konden de druk niet aan, en          begijn. Hadewijch schreef haar werk omstreeks het midden van de dertiende eeuw, in de peri-
vele vrouwen moesten gaan bedelen.                                                                  ode waarin de eerste grote begijnhoven tot stand kwamen. In een stuk dat weldra zal worden
Niet toevallig stelde men in die sfeer van crisis opnieuw hun rechtgelovigheid in vraag. Vooral     gepubliceerd, argumenteer ik dat ze heel waarschijnlijk niet in zo’n hof woonde, wel in een klein
in Duitsland werden begijnen ervan beschuldigd aanhangers te zijn van de zogenaamde “sekte          convent, en dat de kring van haar meeste intieme vrienden en vriendinnen ook veranderde; het
van de Vrije Geest”, en in 1310 werd een begijn uit Valenciennes, Marguerite Porète, ook geëxe-     is mogelijk dat Hadewijch zelf tenminste eenmaal verhuisde. Ze woonde ongetwijfeld in Brabant
cuteerd vanwege een verkeerde interpretatie van haar mystieke werk, de Spiegel der Simpele          en zoals al eerder bekend stond ze misschien in contact met Breda, maar er is geen reden om te
Zielen (Le Miroir des Ames Simples). Twee decreten van het Concilie van Vienne (van 1311; opge-     veronderstellen dat ze ook in Breda woonde. (Antwerpen, Mechelen, of Brussel lijken me wat
nomen in het kerkelijk recht als deel van de zogenaamde Clementijnse decreten) veroordeelden        meer waarschijnlijk, maar niets is zeker, en zoals gezegd kan ze ook van de ene naar de andere
begijnen die dergelijke leerstellingen aanhielden, wat onder meer leidde tot bisschoppelijke        stad zijn verhuisd). Welnu, alhoewel ze niet in een grote begijnengemeenschap woonde en
inspecties van verscheidene begijnhoven in de Nederlanden en moeilijke tijden voor begijnen         vermoedelijk niet kon rekenen op veel institutionele medewerking, toch reikte haar geografische
elders in Europa. Het begijnhof van Breda onderging ook zo’n onderzoek, afgerond in 1330: toen      horizont vrij ver. Dat weten we uit de zogenaamde Lijst van Volmaakten, een bijlage bij Hade-
liet de bisschop van Luik weten dat de begijnen van Breda niet onder de conciliaire veroordeling    wijch’s Visioenen (meer bepaald Visioen 13), waarschijnlijk van haar hand of geschreven door
van 1311 vielen. Dat betekende geenszins dat alle argwaan verdween en ook in de latere eeuwen       iemand die nauw bij haar werk betrokken was. Daarin vermeldt ze personen, in leven op het
kwam twijfel over begijnenvroomheid soms weer bovendrijven—we zullen van Charles Caspers            moment van redactie (d.w.z. rond 1240-50), die ze als een bron van inspiratie ziet en met wie ze
straks horen, hoe iets gelijkaardigs gebeurde met de broeders en zusters van het Gemene Leven.      contact onderhoudt, persoonlijk, via brieven, of door andere communicatie. Van de 57 mensen
Hoe dachten begijnen nu zelf over dit alles? Dat is niet zo eenvoudig vast te stellen, omdat        die ze vermeldt, wonen er 11 in Brabant, 10 in Jeruzalem, 9 in Engeland, 6 in Zeeland, 5 in Vlaan-
relatief weinig historische bronnen uit deze vroege periode daadwerkelijk door begijnen werden      deren, 5 in Thüringen, 3 in het graafschap Loon, 2 “aan de andere kant van de Rijn” (de regio
geschreven. We kunnen veel leren uit testamenten en andere rechtsakten van begijnen uit die         Keulen, vermoedelijk), 2 in Parijs, en verder nog telkens 1 in Holland, Friesland, Denemarken, en
tijd, waarin ze steun geven aan vrouwen zoals zij, collectief of individueel: een tante laat een    Bohemen. De frequentie van contact tussen Hadewijch en deze mensen varieerde zeker; men

18                                                                                                                                                                                                  19
kan er bijvoorbeeld aan twijfelen dat ze veel nieuws kreeg van de mannen en vrouwen die als                                              Geïnspireerde en inspirerende vrouwen
kluizenaars in Jeruzalem leefden. Maar globaal gezien is die lijst niet ongeloofwaardig—integen-
                                                                                                                                              Uit de vita van Juliana van Cornillon en de begijnenbrief van Geert Grote
deel, op bepaalde punten wordt ze door andere bronnen bevestigd. Hadewijch situeerde zichzelf
dus duidelijk in een netwerk van gelijkgezinde vrouwen (én mannen), waarvan het zwaartepunt
in haar eigen streek lag, Brabant of, wat breder beschouwd, de Nederlanden, maar dat netwerk                                                                                           Charles Caspers, Titus Brandsma Instituut
strekte zich anderzijds ook uit over een wijdere regio. En zo komen we weer uit bij de visie van
Jacob van Vitry waarmee ik deze lezing begon: begijnen hadden misschien hun thuisland in
Brabant, maar hun beweging raakte grote delen van Europa. In die zin is hun geschiedenis ook                                            Dankzij het overzicht van Walter Simons weten we dat gedurende de late middeleeuwen begij-
Europese geschiedenis—en wie weet, ook (een deeltje van) de Europese toekomst.                                                          nen een belangrijke diaconale en apostolische rol speelden in de samenleving en dat zij bo-
                                                                                                                                        vendien aanzienlijk in aantal waren. Vanaf het begin van de veertiende eeuw kregen zij in veel
                                                                                                                                        Europese regio’s te maken met onderdrukking en vervolging door de overheid, maar dat gold
                                                                                                                                        gelukkig niet voor de Nederlanden en zeker niet voor het oude Hertogdom Brabant binnen de
Bibliografie:                                                                                                                           grenzen waarvan wij ons nu bevinden. Daarnaast weten we dat begijnen over het algemeen van
Ik putte vooral uit eigen werk, waarin ik uitvoerig naar de oorspronkelijke bronnen verwijs:                                            goeden huize waren. In de Zuidelijke Nederlanden vormden zij ook na de middeleeuwen nog
Walter Simons, Cities of Ladies: Beguine Communities in the Medieval Low Countries, 1200-1565 (Philadelphia: University of Pennsyl-     lange tijd een belangrijke segment van de samenleving; in kwantitatief opzicht beleefden de
vania Press, 2001).                                                                                                                     Vlaamse en Brabantse begijnen hun bloeiperiode in de zeventiende eeuw, de tijd van de katho-
––, “On the Margins of Religious Life: Hermits and Recluses, Penitents and Tertiaries, Beguines and Beghards,” in The Cambridge         lieke reformatie.1 Al deze vrouwen zijn al lang van het toneel verdwenen, maar zij blijven ons
History of Christianity, vol. IV: Christianity in Western Europe, c. 1100 – c. 1500, ed. by Miri Rubin and Walter Simons (Cambridge,    boeien. Wat bewoog hen om begijn te worden? Waar ging hun hart naar uit? Wie waren zij in de
U.K.: Cambridge University Press, 2009), 311–323.                                                                                       ogen van anderen? Dat zijn vragen die steeds terugkomen en nogal wat discussie teweeg heb-
––, “In Praise of Faithful Women: Count Robert of Flanders’s Defense of Beguines Against the Clementine Decree Cum de                   ben gebracht. Wat de eerste vraag betreft, over de beweegredenen om begijn te worden, is vaak
quibusdam mulieribus (c. 1318–1320),” in Christianity and Culture in the Middle Ages: Essays to Honor John Van Engen, ed. by David C.   als verklaring geuit dat er in de late middeleeuwen in de Nederlanden een vrouwenoverschot be-
Mengel and Lisa Wolverton (Notre Dame, Indiana: University of Notre Dame Press, 2014), 331–357.                                         stond, met name in de hogere milieus. Dat argument komen we trouwens ook in de bronnen zelf
––, “Beginnings: Naming Beguines in the Southern Low Countries, 1200–1250.” In Labels and Libels: Naming Beguines in Northern           tegen. Veel vrouwen voor wie geen geschikte huwelijkskandidaat gevonden kon worden, kozen
Medieval Europe, ed. by Letha Böhringer, Jennifer Kolpacoff Deane, and Hildo van Engen (Turnhout, Belgium: Brepols, 2014), 9–52.        noodgedwongen voor het kloosterleven of een leven als begijn. De kloosters en abdijen konden
––, “The Historical Hadewijch,” in: The Brill Companion to Hadewijch, ed. by Veerle Fraeters and Patricia Dailey (Leiden: Brill,        de grote toevloed niet aan, vandaar al die in de haast opgerichte begijnenhuizen en -hoven.2
2018?), ter perse.
Voor het Begijnhof van Breda, zie nu vooral W.L.A.H.M. Mastenbroek e.a., Het geschrevene blijft. Het archief van het Begijnhof          Een verklaring uit het negatieve dus. Een verklaring die mij doet denken aan de discussie over
Breda (Breda: Stichting Breda’s Begijnhof Museum, s.d. [2016]).                                                                         de meer recente geschiedenis van het kloosterleven, met name wat vrouwelijke kloosterlingen
                                                                                                                                        betreft. Tot het midden van de twintigste eeuw waren er veel roepingen, daarna steeds minder
                                                                                                                                        en tenslotte nagenoeg geen. Vaak horen we als verklaring dat veel katholieke meisjes voor het
                                                                                                                                        kloosterleven kozen om te ontsnappen aan het huwelijk, ook hier dus uit het negatieve gerede-
                                                                                                                                        neerd. Dat er een relatie bestond tussen sociale en demografische verhoudingen enerzijds en
                                                                                                                                        het aantal roepingen tot het leven als begijn of kloosterling anderzijds, zowel toen als nu, lijkt
                                                                                                                                        mij duidelijk, maar de verklaringen uit het negatieve lijken mij te eenzijdig en daardoor te weinig
                                                                                                                                        recht doend aan degenen om wie het gaat. Ik zou het ruimer willen stellen: vrouwen die gekozen
                                                                                                                                        hadden voor een leven als begijn of kloosterling, voelden zich daartoe boven alles geroepen,
                                                                                                                                        punt uit. Daarbij zal het begijnenwezen aan menigeen moderner overkomen dan het kloosterwe-

20                                                                                                                                                                                                                                       21
zen vanwege het afzien van de eeuwige geloften; op die wijze wordt immers meer rekening ge-           destilleerde daaruit een hoeveelheid hymnen en andere teksten voor het getijdengebed, die hij
houden met de veranderlijkheid van de mens gedurende diens levensloop. Het antwoord op de             vervolgens keurig noteerde in een schrift. Telkens wanneer hij een deel van het officie af had,
vraag wat hen bewoog om begijn te worden luidt dus: ‘omdat zij zich daartoe geroepen voelden’.        legde hij dat aan Juliana voor waarbij hij zei: ‘Dit, mijn meesteres, is U van boven toegezonden;
Mijn verhaal wordt echter vooral gestuurd door de twee andere hierboven gestelde vragen –             ziet U of er nog dingen verbeterd moeten worden in de zangwijze of de tekst’. Indien nodig
‘waar ging hun hart naar uit?’ en ‘wie waren zij in de ogen van anderen?’ – en dat op een heel        bracht zij inderdaad correcties aan, waarbij zij, dankzij de kennis die bij haar was ingestort, een
selectieve manier. Eerst zal ik het hebben over het streven van één bijzondere begijn, Juliana van    grote scherpzinnigheid etaleerde. Aan haar verbeteringen kon zelfs de grootste geleerde niets
Cornillon, aan wie wij het feest van Sacramentsdag te danken hebben, daarna over het waarde-          meer toe- of afdoen. Wat de maagd van Christus had goedgekeurd, bewaarde Johannes; wat de
rend oordeel van één bijzondere niet-begijn, Geert Grote, de initiator van de Moderne Devotie.        maagd waard vond om te verbeteren, verbeterde zij of liet hem dat doen.5 Alvorens tot publica-
                                                                                                      tie over te gaan werd het eindresultaat voorgelegd aan de zes geleerden die Juliana al eerder had
Juliana van Cornillon (1192 – 1258)                                                                   geconsulteerd. Gezamenlijk constateerden zij dat de compositie foutloos was. Toen zij vernamen
Over het precieze statuut van deze dertiende-eeuwse visionaire is heel wat gespeculeerd. Was          dat de samensteller nog maar een jonge geestelijke was, reageerden zij dat dit werk alleen maar
zij begijn, recluse, cisterciënzerin, norbertines of augustines? In kerkrechtelijk opzicht komt zij   tot stand kon zijn gekomen dankzij de hulp van de Heilige Geest (Vita II/9).
het meest in aanmerking als augustines, ware het niet dat de kaders destijds zo poreus waren en
dat Juliana noodgedwongen zo vaak moest zwalken van het ene onderkomen naar het andere,               Ondanks felle tegenstand van de duivel en andere vijanden van de kerk (Vita II/10-12) slaagde
dat het beter is om haar niet van een bepaald ‘kloosterzegel’ te voorzien. In de geest was zij in     Juliana in haar opzet. In 1246 nam het bisdom Luik Sacramentsdag op in de liturgische kalen-
ieder geval het meest verwant aan de begijnen omdat zij net als zij niet in een (slot)klooster        der (tweede donderdag na Pinksteren). De bisschop liet een twintigtal kopieën van het officie,
leefde en zich net als zij zowel aan gebed als aan ‘liefdewerken’ wijdde (Vita I/14).                 Animarum cibus (de beginwoorden van de vespers, Zielenspijs) vervaardigen ter verdere ver-
Waar ging haar hart naar uit? In de Latijnse vita, die al enkele jaren na haar dood is vervaardigd,   spreiding. In hun officie beklemtonen Juliana en Johannes de werkelijke tegenwoordigheid van
lezen we dat zij al vanaf haar jeugd herhaaldelijk eenzelfde visioen kreeg dat zij echter niet kon    Christus in het sacrament, bijvoorbeeld in de hymne van de completen, waarvan hier de eerste
duiden.3 Uiteindelijk onthulde Christus aan haar wat het betekende: Hij wilde dat er een nieuw        strofe volgt:6
liturgisch feest zou worden ingesteld ter ere van het sacrament van zijn lichaam en bloed. Uit        Christus vere noster cibus,         Christus is waarlijk ons voedsel,
nederigheid en een gevoel van onwaardigheid verzuimde Juliana echter om dit goddelijk verlan-         Christus vere noster potus,         Christus is waarlijk onze drank,
gen wereldkundig te maken (Vita II/6). Het duurde ruim twintig jaar voor zij eindelijk tot actie      Caro Dei vere cibus,                Het vlees van God is waarlijk voedsel,
overging. Eerst legde zij haar zaak voor aan zes geleerde geestelijken die unaniem oordeelden         Sanguis Dei vere potus.             Het bloed van God is waarlijk drank.
dat de instelling van een jaarlijks feest ter ere van het sacrament zou strekken tot heil van de
kerk en de gelovigen (Vita II/7). Vervolgens zocht en vond zij in de begijn Isabella van Hoei         In 1264 zou paus Urbanus IV, voorheen één van de zes geleerden die door Juliana waren gecon-
een medestandster om haar initiatief verder uit te dragen (II/8). Toen achtte zij het moment          sulteerd, Sacramentsdag of Corpus Christi verheffen tot verplichte feestdag voor de universele
gekomen om het officie, dat wil zeggen het volledige getijdengebed, te componeren dat bij het         kerk.
nieuwe feest hoorde (Vita II/9).                                                                        Diens enthousiasme voor Animarum cibus was echter bepaald niet zo groot als de auteur van
                                                                                                        de vita zijn lezers wilde doen geloven. Urbanus liet prompt een nieuw officie samenstellen,
Omdat Juliana geen geletterde mannen in haar nabijheid wist, wendde zij zich tot een jonge              Sacerdos in aeternum, door iemand aan wiens kwaliteiten als geleerde en poëet niemand twij-
clericus die bij haar in huis woonde, Johannes. Weliswaar wist zij dat deze jonge man niet vol-         felde, Thomas van Aquino.7 Terwijl Sacramentsdag in de loop van de late middeleeuwen zou
doende met de materie vertrouwd was om deze taak op zich te kunnen nemen, maar haar                     uitgroeien tot het meest uitbundige feest van de Roomse kerk, belandde de co-productie van
uitgangspunt was dat de goddelijke wijsheid aan hem de goede woorden zou meedelen via een               Juliana en Johannes al ras in de vergetelheid. Binnen de liturgische traditie is Animarum cibus
persoon die niet geleerd was, zijzelf. 4 In goede harmonie togen beiden aan het werk: hij zette         gewogen en te licht gevonden. In de afgelopen jaren heeft dit officie echter de aandacht ge-
zich aan het schrijven en zij zette zich aan het gebed. Johannes nam de geschriften door die tal        kregen van geleerden die buiten de liturgische traditie staan maar wijzen op het belang ervan
van heiligen over het sacrament van het lichaam en bloed van Christus hadden geschreven, en             voor genderstudies.8

22                                                                                                                                                                                                     23
Het is duidelijk waarnaar Juliana’s hart uitging. Dé queeste van haar leven was de invoering van           Geert Grote (1340-1384)
het feest van Sacramentsdag en daarin is zij geslaagd. Dat is heel bijzonder, maar ik wil jullie           Iemand die goed bekend was met het begijnenwezen was honderd jaar na Juliana de Deventenaar
aandacht vragen voor iets dat daar nog bijkwam. Het officie van Sacramentsdag komt in de vita              Geert Grote, de initiator van de geestelijke hervormingsbeweging van de Moderne Devotie.11
naar voren als een coproductie van Juliana en Johannes, maar aan wie van hen komt eigenlijk de             Zijn volgelingen, de Zusters van het Gemene Leven, gebruikten ‘begijn’ zelfs als geuzennaam!
grootste verdienste toe? We gaan op zoek naar het antwoord.                                                Welnu, Grote was tamelijk rigoureus in zijn hervormingsstreven en nam vooral de geestelijkheid
Co-producties van visionaire vrouwen en geletterde clerici kwamen wel meer voor in de late mid-            en de kloosterlingen op de korrel. De kritiek op het kloosterleven verwoordt Grote in een brief
deleeuwen. Zo deelde Birgitta van Zweden haar visioenen mee aan haar geestelijke leidsman die              die gericht was aan een groep begijnen. Uit een passage van deze brief spreekt duidelijk zijn
deze schriftelijk vastlegde in het Latijn. Maar bij Juliana was er iets bijzonders aan de hand. Zij con-   waardering voor begijnen. Hieronder volgt een parafrase:
troleerde Johannes’ formuleringen zowel op juistheid als op kwaliteit. Dat zij zichzelf niet in staat        Binnen de gemeenschap der gelovigen, de Kerk, onderscheiden kloosterlingen zich doordat
achtte om het Sacramentsofficie te vervaardigen, maar wel om dit te verbeteren, heeft iets para-             zij de eeuwige geloften hebben afgelegd en overeenkomstig de regel van hun klooster een
doxaals. Voor de schrijver van haar vita bestond er echter geen enkele tegenspraak: hier ging het            volmaakt leven leiden. Toch zijn er personen en groepen die niet tot de kloosterwereld beho-
immers om de ingegoten kennis (scientia infusa) die afkomstig was van God. Sceptici onder ons                ren maar in de ogen van God een beter leven leiden dan veel religieuzen. Enkele verzen in het
zullen nu wellicht van mening zijn dat naar menselijke maatstaven Johannes dus de auteur is. Ik              evangelie volgens Mattheus (21, 28-31) helpen ons om dit te begrijpen. Een vader vroeg aan zijn
kies echter voor Juliana. Op de eerste plaats doe ik dat omdat we elders in de vita lezen dat Juliana        twee zonen om hem te helpen in de wijngaard. De ene zoon beloofde zijn vader om te komen
een hoogbegaafde en ontwikkelde vrouw was, goed bekend met de Bijbel, zowel in het Latijn als                helpen, maar hij kwam niet opdagen; de andere zoon zei dat hij niet zou komen, maar kwam
in het Frans. Zij kende de Psalmen uit haar hoofd (I/3) en verslond de geschriften van Augustinus            wel (Grote vertelt het in andere volgorde dan in het evangelie staat). De begijnen zijn zoals die
en Bernardus (I/6).9 Op theologisch gebied stak zij welbeschouwd met kop en schouders boven                  tweede zoon: zij hebben geen eeuwige professie gedaan maar toch leven zij vaak deugdzamer
Johannes uit. Op de tweede plaats kies ik voor Juliana als auteur omdat de vita vasthoudt aan een            dan veel kloosterlingen. Die laatsten zijn zoals die eerste zoon omdat zij slechts de schijn op-
verplicht opgelegd rollenspel: zoals vrouwen niet voorgingen in de liturgie, zo vervaardigden zij            houden voor de buitenwereld maar innerlijk leeuwen, beren of monsters zijn. Zo kunnen twee,
ook geen liturgie; in de visie van de auteur van de vita en zijn tijdgenoten paste zoiets niet.              drie, vier of meer personen op een zuivere manier leven volgens de evangelische raden van
                                                                                                             gehoorzaamheid, kuisheid en armoede zonder daarvoor een gelofte te hebben afgelegd. Dat
Het is niet doenlijk om in kort bestek uit te leggen wat de auteur van de vita bedoelde met ‘inge-           is pas een échte geestelijke gemeenschap. De begijnen doen niet onder voor kloosterlingen,
goten kennis’. Het heeft natuurlijk te maken met inspiratie, de inblazing door de heilige Geest.             integendeel zelfs. Zo zijn zij in staat om te leven volgens de deugd van de liefde, Christus’ juk
Bij de compositie van Animarum cibus was Juliana degene die inspiratie had ontvangen en was                  te dragen en net als Hij zachtmoedig en eenvoudig van hart te zijn (Matteüs 11, 29).
Johannes de nijvere bij die de arbeid verrichtte. Op deze wijze was het dus mogelijk dat een
niet-clericus, een vrouw zelfs, de schepper kon zijn van een pronkstuk van de Latijnse eredienst.          Tot zover Grote’s brief aan de begijnen. Zijn standpunt dat religieus leven pas echt is als het
Juliana is zoals de kunstenaar die een kathedraal (het geheel van de liturgie) verrijkt met een            overeenstemt met innerlijke deugdzaamheid, met of zonder kloostergeloften, bracht destijds
prachtig door haar ontworpen glas-in-loodraam (het officie), Johannes is zoals de glazenier die            veel maatschappelijke onrust teweeg. Omstreeks 1410, dus honderd jaar na het concilie van
met zijn ambacht dat raam in materieel opzicht vervaardigt.                                                Vienne toen de begijnen als ketters werden veroordeeld, werden de Broeders en Zusters van
De hoge status van door God begunstigde kwam niet alleen aan Juliana toe maar ook aan veel                 het Gemene Leven aangeklaagd bij de bisschop van Utrecht omdat zij het waagden te leven als
andere voorbeeldige vrouwen, met name begijnen.10 Zij werden door de geestelijkheid bewonderd              religieuzen zonder dat zij de kloostergeloften hadden afgelegd. Dit werd destijds beschouwd als
als superieure wezens, niet alleen vanwege hun deftige afkomst en hun grote eruditie, maar ook en          een aantasting van het statuut van kloosterlingen én dat van leken, niet minder dan een onder-
vooral vanwege hun wijsheid, deugdzaamheid en de bijzondere gaven die zij van de H. Geest hadden           mijning van de samenleving. Gelukkig koos het bisdom de zijde van de Broeders en Zusters. In
ontvangen, zoals de gave van de profetie. Vooral de innigheid van hun gebed en de directheid van           1417 werden zij echter nogmaals voor hetzelfde aangeklaagd, ditmaal op het grote Concilie van
hun godservaring maakten hen tot voorbeeld voor andere christenen. Daarnaast waren zijn niet een-          Konstanz (1414-1418). Gelukkig voor hen waren de concilievaders op hun hand, dankzij met name
zijdig een soort stralende heilige iconen, maar hielden zij zich ook, net als eeuwen na hen de Vincen-     twee befaamde geleerden, Pierre d’Ailly en Jean Gerson.
tiaanse zusters, bezig met de verzorging van zieken en gebrekkigen. Zij waren Martha én Maria.

24                                                                                                                                                                                                          25
Vous pouvez aussi lire