Begijnenbeweging, gisteren en vandaag - Congresbundel 23 augustus 2017 - Begijnhof Breda
←
→
Transcription du contenu de la page
Si votre navigateur ne rend pas la page correctement, lisez s'il vous plaît le contenu de la page ci-dessous
Congresbundel Begijnenbeweging, gisteren en vandaag 23 augustus 2017 Het beeld ‘De Begijn’ is gemaakt door J. Martens en staat in Hoogstraaten
Voorwoord In 2017 viert het Begijnhof Breda het 750-jarig bestaan. Als oprichtingsdatum van het Begijnhof wordt immers aangehouden 22 maart 1267 aangezien op die dag de heer van Breda aan de begij- nengemeenschap in zijn stad gronden schonk voor inrichting van een begijnhof met eigen kerk en kerkhof. Het Begijnhof is eeuwenlang door een gekozen meesteres bestuurd. Toen in de zestiger jaren van de vorige eeuw zichtbaar werd dat de begijnengemeenschap op termijn ging uitsterven heeft de laatste meesteres met de pastoor personen van buiten de begijnengemeenschap in het bestuur opgenomen. Het Begijnhof Breda stond vanaf 1531 onder persoonlijke bescherming van de heer van Breda, zijnde het geslacht van Oranje-Nassau dat zich in de loop der tijden ontwikkelde tot de meest vooraanstaande familie van Nederland en thans het Koningshuis vormt. De laatste Nederlandse begijn, juffrouw Frijters, overleed op Goede Vrijdag, 13 april 1990 in Breda. De in 1267 ontstane instelling ‘Begijnhof Breda’ heeft echter onder eigen bestuur en met behoud van hof, woningen, kerk en waardevolle archief de activiteiten kunnen voortzetten tot op de huidige dag. Het jubileum van het 750-jarig bestaan wordt met vele activiteiten gevierd. In het kader van dit ju- bileum is op 23 augustus 2017 een drukbezocht wetenschappelijk congres gehouden onder de titel: ‘Begijnenbeweging gisteren en vandaag’. In de ochtend richtte de aandacht zich op de historische begijnenbeweging in Europa en meer in het bijzonder in de Nederlanden. In de middag stond cen- traal het verschijnsel van de thans opnieuw ontstane begijnhoven in Duitsland, België, Frankrijk en Italië. De op het congres gehouden lezingen zijn in de taal waarin ze gehouden zijn opgenomen in deze congresbundel. Het bestuur spreekt de wens uit dat de ontmoeting van personen die het congres hebben bijgewoond zal leiden tot verder onderling contact in de toekomst. Namens het bestuur van het Begijnhof Breda dank ik alle personen die met een lezing een waar- devolle bijdrage hebben geleverd aan dit congres. Het bestuur is voorts dankbaar voor iedereen die met haar/ zijn aanwezigheid belangstelling heeft getoond voor hetgeen op het congres aan de orde is geweest. Namens het bestuur van het Begijnhof Breda, mr. drs. E.C.M. Wagemakers, voorzitter 2 3
Programma Program Internationaal wetenschappelijk Congres `Begijnenbeweging, gisteren en vandaag´ International Scientific Congress `Beguine movement, yesterday and today´ woensdag 23 augustus 2017, Waalse Kerk Breda Wednesday the 23 rd. of August 2017, Waalse Kerk Breda Dagvoorzitter: prof. A. Martens, socioloog (Universiteit van Leuven). Day-Chairman: prof. A. Martens, sociologist (Leuven University) Simultaanvertaling in Frans, Duits en Nederlands. Simultaneous translation into French, German and Dutch. Programma: Program: Ochtendprogramma: Begijnenbeweging gisteren Morning program: beguinemovement yesterday 9.30 uur Ontvangst met koffie/thee 9.30 AM Reception with coffee and tea 10.30 uu Welkomstwoord en korte inleiding over het Bredase Begijnhof door de 10.30 AM Welcome and a short introduction about Breda Beguinage from the Voorzitter, mr. drs. E.C.M. Wagemakers president, mr. drs. E.C.M. Wagemakers 11.00 – 11.45 uur De historische begijnenbeweging in Europa en in de Nederlanden door 11.00 – 11.45 AM The historical beguine movement in Europe by prof. W. Simons prof. W.Simons (Dartmouth College, New Hampshire, VSA) (Dartmouth College, New Hampshire, VSA) 11.45 – 12.00 uur Pauze 11.45 – 12.00 AM Pause 12.00 – 12.30 uur Geïnspireerde en inspirerende vrouwen. Uit de vita van Juliana van 12.00 – 12.30 AM beguine-spirituality Cornillon en de begijnenbrief van Geert Grote, by dr. C.M.A. Caspers (Titus Brandsma Instituut Nijmegen) dr. C.M.A. Caspers (Titus Brandsma Instituut Nijmegen) 12.30 – 13. 45 PM Lunch 12.30 – 13.45 uur Lunch Middagprogramma: Begijnenbeweging vandaag Afternoon program: beguine movement today 13.45 – 14.15 uur Nieuwe initiatieven in Italië door mevr. S. Panciera met medewerking van 13.45 – 14.15 PM New initiatives in Italy by miss. S. Panciera with the presence of Martina Bugada (Sororoità - Mantova) en Martina Bugada (Sororoità - Mantova) and Tilde Silvestri (Le nuove beghine - Roma) Tilde Silvestri (Le nuove beghine - Roma) 14.30 – 15.00 uur Nieuwe initiatieven in België door zr. M. Goffoel (Begijnhof Brussel) en 14.30 – 15.00 PM New initiatives in Belgium by miss. M. Goffoel (Beguinage Brussel) and Rita Fenedael (Petit béguinage de Lauzelle of Louvain-la Neuve) Rita Fenedael (Petit béguinage de Lauzelle of Louvain-la Neuve) 15.15 – 16.00 uur Het “Dachverband der beginen” in Duitsland door begijn Brita Lieb 15.15 – 16.00 PM The “Dachverband der beginen” in Germany by beguine Brita Lieb 16.00 – 16.30 uur Discussie met leden van het forum en afsluitende overwegingen door de 16.00 – 16.30 PM Discussion with members of the forum and final considerations by the dagvoorzitter day-chairman 16.30 uur Afsluitende borrel 16.30 PM End of the congress with a cocktail. 4 5
750 jaar Begijnhof Breda Mr. drs. E.C.M. Wagemakers Het Begijnhof Breda viert dit jaar het 750-jarig bestaan. Als formele oprichtingsdatum wordt immers aangehouden 22 maart 1267, de dag waarop de heer van Breda aan de begijnen gronden schonk voor de inrichting van een begijnhof met kerk en kerkhof. Deze schenking van gronden toont aan dat het verband van begijnen in deze stad toen al enige tijd bestond en vaste vorm had gekregen. In deze besloten kring van personen is de herinnering bewaard gebleven dat de Bredase begijnengemeenschap is ontstaan in 1240 danwel 1246. Ook in brieven van de begijnen van eeuwen geleden wordt daarvan melding gemaakt. Op zich was het ontstaan van het Bredase Begijnhof in die tijd niet opvallend. In het bekende boek Cities of ladies van Walter Simons wordt vermeld dat in de periode 1240-1280 op ca. hon- derd plaatsen in de Nederlanden begijnengemeenschappen ontstonden. Het was in die tijd een deel van het geestesklimaat. Wat meer opvalt is het feit dat het Begijnhof Breda eeuwen lang is blijven bestaan. Het Begijnhof Breda behoorde bij de laatste kleine groep van Begijnhoven waar na 1970 nog begijnen woonden. Waarom heeft het Begijnhof Breda het zo lang volgehouden? Niet omdat het in zichzelf een grote instelling was. Het was een relatief klein hof waar gemiddeld veertig begijnen woonden. De Begijnhoven in België waren veel groter terwijl ook bijvoorbeeld de nabijgelegen Nederland- se Begijnhoven in Bergen op Zoom en ’s Hertogenbosch twee respectievelijk vier keer zo groot waren. Het is de meesten uwer wel bekend dat het Begijnhof van Breda heeft kunnen voortbestaan door de bijzondere bescherming die het geslacht van de Nassau’s aan hen heeft geboden. Nu was het feit dat de plaatselijke adel bescherming bood aan begijnen eerder regel dan uitzonde- ring. Zie in Breda het feit dat de door de heer geschonken grond naast zijn kasteel lag. Er spelen echter in Breda twee bijzondere omstandigheden. - In 1535 moest het Begijnhof, gelegen bij dat kasteel, op verzoek van de heer verplaatst worden naar zijn huidige locatie en dat leidde tot uitvoerige onderhandelingen en tenslotte een formele overeenkomst waarbij niet alleen die verhuizing werd geregeld maar tevens de heer van Breda Het Begijnhof Breda staat sinds 1531 onder persoonlijke bescherming van de familie van Nassau, sinds de 19 e eeuw de aan de begijnen, mede namens zijn opvolgers, verzekerde dat hij de begijnengemeenschap Koninklijke Familie van Nederland. Deze foto toont het bezoek van koningin Wilhelmina en prins Hendrik op 3 juli 1905. steeds zou beschermen. Kortom de bescherming werd in een contract geformaliseerd. 6 7
- Daarnaast is uiterst relevant dat een latere heer van Breda, Willem van Oranje-Nassau, de geregeld de statuten ervan aangepast. Met name de statutenwijziging van 1967 is van belang is leiding op zich nam van de geslaagde opstand van de Nederlanden tegen Spanje waardoor het omdat toen de meesteres samen met de pastoor regelde dat het toekomstige bestuur van het geslacht van Oranje-Nassau nog meer aan prestige won en tenslotte de machtigste familie van Begijnhof na haar overlijden in handen zou komen van een aantal personen/ leken uit Breda en de Nederlanden werd en zoals bekend thans de Koninklijke Familie is. Kortom, als er één familie omstreken. was die bescherming kon bieden dan was het wel deze familie. De rechtspersoon Begijnhof Breda heeft echter 750 jaar onafgebroken een eigen bestuur gehad Het Begijnhof Breda heeft daardoor 750 jaar onafgebroken kunnen blijven bestaan. Bloeiperio- en is in het volledig bezit gebleven van al haar eigendommen waaronder uiteraard met name het des waren de tweede helft van de zeventiende eeuw en van de negentiende eeuw toen er meer hof zelf. Het archief van het Begijnhof Breda gaat terug tot 1267 terwijl bijvoorbeeld haar financi- dan 50 begijnen op het hof woonde. In de volledige looptijd van zijn bestaan hebben ca. negen- ële administratie en kasboeken nog steeds beschikbaar zijn vanaf 1500 tot heden. honderd vrouwen op het hof gewoond waarvan er overigens 319 nog steeds begraven liggen onder de vloer van deze kerk, die na de hiervoor vermelde verhuizing van 1535 tot 1648 door de Dit plaatst het Begijnhof Breda in een bijzondere positie. Er zijn in het Duitse taalgebied veel be- begijnen werd gebruikt en die zij toen definitief aan de protestanten hebben moeten afstaan. De gijnhoven geweest doch deze zijn in de reformatie allemaal verdwenen. Alle kerkelijke gebouwen neergang van de bevolking van het Begijnhof zette in vanaf 1910 hetgeen mede opvallend is om- in Frankrijk en België, waaronder ook de begijnhoven aldaar werden gerekend, zijn rond 1800 dat de groei van congregaties van zusters toen nog zeer sterk was en doorliep tot 1960. Kenne- onteigend en eigendom van de Staat geworden. Ook in Nederland zijn reeds in de zeventiende lijk was de formule van het begijnenwezen niet langer werkzaam of wervend. Er is in Breda nooit eeuw bijna alle begijnhoven onteigend en gesloten met uitzondering echter van het Bredase een formeel besluit genomen tot beëindiging van het begijnenleven. Het gebeurde gewoon en begijnhof en - zij het op andere wijze - het begijnhof in Amsterdam. men legde zich erbij neer. Deze bijzondere positie als een van de laatste overlevenden van de in de middeleeuwen ont- Eigenlijk is dat best vreemd omdat het leven van een begijn in een begijnengemeenschap best stane begijnhoven brengt wat ons betreft in deze tijd een bijzondere verantwoordelijkheid met kenmerken bezat die passen bij de hedendaagse tijd. zich mee. We hebben met veel belangstelling en waardering vastgesteld dat her en der in Europa - Een begijn was een vrouw die zelfstandig voor haar inkomen zorgde, haar eigen vermogen initiatieven zijn genomen die geleid hebben tot een heropleving van de begijnenbeweging in een behield en steeds vrij was de gemeenschap te verlaten. hedendaagse vorm. Wij denken dat zo’n nieuwe begijnenbeweging, gelet op de kenmerken waar - Door in een gemeenschap bij elkaar te wonen boden de begijnen elkaar een leven van gebor- ik hiervoor reeds kort bij stil stond, prima past in deze tijd. Er ligt beslist een mogelijkheid voor genheid, onderlinge bijstand en veiligheid. verdere opbloei open. - De begijnen kozen zelf de meesteres die het bestuur van het hof verzorgde. - De begijnen waren weliswaar verbonden met de R.K.-Kerk maar hielden tegelijkertijd die patri- Op onze website zijn al langer links geopend naar de websites van al deze nieuwe begijnhoven. archaal bestuurde Kerk op enige afstand. U vindt ze onder het hoofd “kenniscentrum”. In ons jubileumprogramma is dit congres opgeno- men waarbij wij vertegenwoordigers van deze nieuwe Begijnhoven hebben uitgenodigd, mede Toen in het Bredase Hof zichtbaar werd dat op niet al te lange termijn er geen begijnen meer om ze de gelegenheid te bieden met elkander kennis te maken. zouden zijn heeft dat intern geleid tot een discussie over de vraag wat dan het Bredase Begijn- hof als instelling eigenlijk nog was. Het is goed zich te realiseren dat toen de gemeenschap van Opdat die contacten met elkaar na deze dag niet verloren zullen gaan, bieden wij heden voorts begijnen in 1267 gronden kreeg en daarop een begijnhof met kerk bouwde, er tenminste op dat aan om voor de nabije toekomst als permanent internationaal secretariaat op te treden voor al moment een rechtspersoon bestond die immers eigenaresse was van die gronden en gebouwen. die nieuwe Begijnhoven elders. Zo’n internationaal secretariaat zou niet door ons exclusief be- Die goederen waren geen eigendom van de begijnen privé. Het was niet zo dat indien een begijn stuurd behoeven te worden. Een gedachte zou zijn dat namens de nieuwe Begijnhoven gezamen- overleed haar familie haar woning op het Begijnhof erfde. Het Begijnhof met al zijn bezittingen lijk in ieder land een vertegenwoordiger wordt aangewezen om op te treden als bestuur van dit vormde een afgescheiden vermogen dat toekwam aan de rechtspersoon “Begijnhof Breda”. secretariaat. Dat bestuur zou dan verdere beslissingen kunnen nemen over het functioneren van Die rechtspersoon is altijd blijven bestaan tot op de huidige dag. In de loop der eeuwen zijn dat secretariaat maar uiteraard ook over de vraag aan welke criteria een begijnhof moet voldoen 8 9
om toe te kunnen treden tot dit verband. Voorts zou het bestuur kunnen nadenken over een in De historische begijnenbeweging in de toekomst te organiseren congres, de uitgifte van een digitaal tijdschrift, het inrichten en bij- houden van een website, meer in het algemeen het scheppen van contactmogelijkheden tussen Europa en in de Nederlanden de begijnenbewegingen in de onderscheidene landen. Wellicht zou het aanbeveling verdienen zo’n internationaal secretariaat formeel-juridisch onder te brengen in een aparte rechtspersoon, Walter Simons bijvoorbeeld een Stichting naar Nederlands Recht waarbij dan de hiervoor vermelde vertegen- woordigers als bestuur zouden optreden. Ik hoop dat deze dag de gelegenheid biedt over deze suggestie eens nader overleg te plegen met hopelijk als resultaat de samenstelling van een voor- Ik begin mijn verhaal bij Jacob van Vitry (Jacques de Vitry), een voorname getuige van het lopig bestuur om terzake in goed overleg met ons nadere stappen te zetten. ontstaan van de begijnen omstreeks het jaar 1200. Jacob kwam uit het plaatsje Vitry in Noord- Frankrijk, studeerde theologie aan de universiteit van Parijs (kort ervoor gesticht), werd regulier kanunnik te Oignies nabij Namen in het huidige België, en vertrok in 1216 naar Rome voor een carrière aan de top van de kerk: eerst als bisschop van Akko in Palestina, vervolgens als kar- dinaal in Rome, waar hij in 1240 stierf. Jacob had een druk leven dat hem bij zowat alle grote ontwikkelingen van zijn tijd zou betrekken. Als tiener studeerde hij Petrus Cantor, de leidende theoloog van Parijs en ook de leermeester van Lothario di Segni, de latere paus Innocentius III. Als priester was Jacob actief in de strijd tegen de Katharen, de populaire ketterse beweging die zich op dat ogenblik over West-Europa verspreidde. Als prediker blies hij de kruistochten nieuw leven in, en als bisschop van Akko nam hij zelf deel aan de vijfde kruistocht. Hij maakte dus veel mee, zag veel, schreef veel: een geschiedenis van het Christelijke Westen, een geschiedenis van het Midden-Oosten (waar hij scherp van leer trok tegen de Islam: Jacob’s portret van Moham- med als decadente profeet tekent het negatieve beeld van de Islam dat sinds de twaalfde eeuw het Christelijke denken heeft gedomineerd); hij schreef ook een heiligenleven––waarover later meer––en tenslotte nog een reeks sermoenen voor elke gelegenheid, elk feest, elk publiek. Uit een van die sermoenen komt de passage waarop ik nu nader inga. Het gaat om Jacob’s “Tweede sermoen voor vrome maagden”, eigenlijk een model-preek voor vrouwen die zich voorbereidden op een religieus leven. De wereld was volgens Jacob van Vitry verdorven, in die zin dat het kwade om elke hoek kwam kijken, maar er was een lichtpunt: Jacob had op zijn vele jonge vrouwen ontmoet, die aardse goederen vaarwel zegden en zich aan God wijdden door kloostergeloften af te leggen, of, indien ze geen plaats in een klooster konden vinden, gewoon samenleefden met andere vrouwen zonder geloften, in eenvoud en voor God. Helaas, schreef Jacob, hadden ze vijanden onder de clerus en in de wereld. Zo schrijft hij in dit sermoen: Wanneer een jonge vrouw de wens uitdrukt om haar maagdelijkheid te bewaren, dan zoeken en vinden haar ouders al vlug een rijke jongeman die haar kan huwen. Ze moet die man verachten en verwerpen! Te meer als ze vaststelt dat hij die rijkdom onrechtmatig is verworven en bijge- volg des duivels is. Helaas, vele leiders van de wereld, te weten wereldlijke prelaten en andere kwaadaardige lieden, proberen vaak dat meisje te vernietigen door te beletten dat ze haar vroom doel bereikt. En die lieden zeggen dan spottend: “Oh kijk eens daar! Zij wil een begijn [beguina] 10 11
zijn--want zo noemen ze die vrouwen in Vlaanderen en Brabant--; of papelarda—zo noemen ze meer werk op de plank. Het overgrote deel van West-Europa was alleen nominaal Christelijk, hen in Frankrijk--; of humiliata—hun naam in Lombardije--; of bizoke—hun naam in Italië--; of vonden Jacob en andere clerici: we moeten nu werken aan een “tweede bekering”, een bekering coquennune—hun naam in Duitsland. Met dat soort van spotnamen en beledigingen proberen met echte diepgang, met leken die niet passief de sacramenten ondergaan maar ook actief gelo- ze die vrouwen te weerhouden van een leven in zuiverheid. vig zijn, die een grondige kennis van de Christelijke leer bezitten, en die de Christelijke deugden Ik kom weldra terug op de specifieke termen die Jacob citeert, maar ik wil eerst benadrukken dat ook daadwerkelijk in de praktijk brengen. Dát was het “hervormingsprogramma” van Jacob en Jacob goed wist waarover hij sprak. Hij nam graag de pols van nieuwe religieuze stromingen (in zijn medestudenten. zijn brieven noteerde hij bijvoorbeeld het succes van St Franciscus en de eerste Franciscanen in En om het uit te voeren had de Kerk medewerking van leken nodig, die als voorbeelden en Italië); hier schrijft hij over een nieuwe, pan-Europese beweging die hij persoonlijk aan het werk voortrekkers konden functioneren. En ja, vrouwen konden ook zo’n rol spelen, omdat ze devoot zag in de Lage Landen, Frankrijk, Duitsland, en Italië; had hij wat later Spanje bezocht, dan had konden zijn, op allerlei manieren. Sympathisanten van de begijnen noemden hen oorspronkelijk hij beslist ook melding gemaakt van de Beatas aldaar, vergelijkbaar met de voorbeelden hier “heilige” of “religieuze” vrouwen (mulieres sanctae of mulieres religiosae in het Latijn van de opgesomd. Jacob stelde met voldoening vast dat steeds meer vrouwen een “wereldlijk leven” middeleeuwen): sommige van hen leefden informeel samen, anderen leefden alleen als kluize- weigerden—en voor een vrouw uit een goede familie betekende dat in de eerste plaats: een hu- nares, nog anderen zorgden voor leprozen of werkten in een hospitaal voor zieken en oudere welijk weigeren, dat door haar ouders was gearrangeerd. Dat was op zich al schokkend. Maar bo- mensen--allemaal informeel, maar liefst in nauwe samenwerking met een clericus zoals Jacob vendien weigerden sommigen van hen ook het traditionele alternatief, een leven als non. Deze zelf. Zijn ideaal was dat van een harmonische samenwerking tussen clerus en leken. In dat model vrouwen legden namelijk geen plechtige, d.w.z. “eeuwige” kloostergeloften af: ze traden niet was de clericus de enthousiaste predikant die leidinggaf, terwijl de vrome vrouw als volgzame toe tot een officiële kloosterorde en leidden dus een informeel ascetisch leven zonder erkende leek het ideaal in de praktijk omzette. kloosterregel en zonder kloosterslot. Jacob reageerde dan ook furieus tegen tegenstanders van begijnen, leken en clerici die met hen Geen wonder dat ze op verzet stuitten. Jacob identificeert twee haarden van verzet: “wereldlijke spotten, want het bracht zijn eigen project voor een grote “tweede” bekering in gevaar. prelaten”, een daarmee doelde hij op clerici die “te werelds” waren, d.w.z. al te zeer gehecht aan Dat het gewone volk aanvankelijk met die vrome vrouwen lachte is niet zo verwonderlijk. De bezit, materieel comfort, politieke macht en carrière (daar legde hij vaak de nadruk op: kerkelijke reactie die begijnen te beurt viel is te vergelijken met wat sociaalpsychologen ook nu nog kun- elites vergeten hun spirituele taken. Let wel: hij behoort zelf tot die elite). Maar ook vele leken nen vaststellen, namelijk de sociale verwerping van mensen die zichzelf als morele voorbeelden stonden sceptisch tegenover het nieuwe fenomeen. Volgens Jacob dachten ouders enkel aan een uitroepen. Men noemt het fenomeen in het Engels do-gooder derogation, het retorisch neerha- succesvol huwelijk en hadden ze te weinig oog voor de echte wensen van hun dochter, laat staan len van morele coryfeeën. Vele bronnen over de eerste begijnen illustreren de sociale spannin- voor haar zielenheil. gen tussen vrome vrouwen en hun omgeving, of de spanningen binnen een familie (meisjes die Jacob verdedigde deze vrouwen. Zijn motieven hebben op zich weinig met begijnen te maken en het ouderlijk gezag betwistten en zich morele of religieuze superioriteit opeisten). Dat sommige meer met zijn eigen agenda, en de agenda van andere clerici--dikwijls, zoals hij, geschoold aan vrouwen daarenboven ook nog religieuze extase en een bijzondere band met God claimden, de universiteit van Parijs--die bezorgd waren om de geestelijke opvoeding van leken, of liever maakte hen nog meer “onmogelijk” onder de gewone mensen. Vandaar de spot, de soms bitse om het gebrek aan zulke opvoeding. Deze clerici hadden een ambitieus programma. Europa was reactie tegen deze “do-good-ers”. sinds de twaalfde eeuw een machtig continent; handel en nijverheid waren herboren, de be- En dat brengt ons tot de etymologie van de term begijn. Zoals U misschien weet dacht men volking verdubbelde, koningen consolideerden hun macht, in zowat elke stad stonden gotische vroeger dat “begijn” afgeleid was van de kleur van de oorspronkelijke begijnenkledij, een habijt kathedralen in de steigers, terwijl in Parijs, Oxford en Bologna grote universiteiten waren ge- van ongeverfde wol, wat men eventueel in het middel-Frans beige zou kunnen noemen; of dat sticht die hoger onderwijs van superieure kwaliteit leverden. Europa en de Kerk waren machtig, de term afgeleid was van de bijnaam van een priester die volgens een (latere) legende de be- en geestelijken zoals Jacob vonden dat het nu tijd was om die macht ook goed te gebruiken. Na gijnenbeweging had gesticht, namelijk Lambert le Bègue, een priester in Luik in de jaren 1160- eeuwen van missioneringswerk was het grootste deel van Europa bekeerd tot het Christendom 1170. Beide verklaringen zijn echter historisch en filologisch onmogelijk. Ik schaar mij achter de (Katholiek in het Westen, Grieks-Orthodox in het Oosten), met hier en daar een Joodse min- hypothese die de Vlaamse filoloog Maurits Gysseling in 1970 formuleerde: de naam begijn (of derheid, en helaas, moslims in het zuiden van Spanje, Sicilië, en natuurlijk het Midden-Oosten. beguina in het Latijn, béguine in het Frans, Begine in het Duits) is afgeleid van een proto-Indo- Velen rekenden erop de kruistochten zouden Europa zuiveren van Moslim invloed, maar er was Europese stam begg-, die in werkwoordsvorm “mompelen” betekent, onduidelijk “prevelen”, 12 13
zoals in gebed. De stam is vergelijkbaar met papel- of popel-, wat is overgeleverd in het Franse vroomheid was een vorm van ketterij. Dat is de oorspronkelijke link tussen “begijn” en ketterij. papelarde, een oud synoniem van béguin (mannelijk) of beguine (vrouwelijk), zoals we in Jacob’s Die associatie moet mensen als Jacob van Vitry bijzonder geërgerd hebben. Hij insisteert dat de citaat kunnen lezen. Zeer vermoedelijk heeft het Italiaanse bizoke een vergelijkbare basis (soms vrouwen volkomen rechtgelovig zijn: ze gaan dagelijks naar de kerk; ze lezen hun psalter tijdens spreekt men in Italie ook van pinzochere), net als het Duitse coquennunne (die term was echter de mis (het psalter was een devotioneel handschrift dat leken gebruikten tijdens de mis, oor- zeer zeldzaam: later gebruikte men in Duitsland gewoon Begine[n]). De term humiliata, gebruikt spronkelijk met de tekst van de psalmen in het Latijn, maar gaandeweg gevuld met passende in Lombardia, is de uitzondering in de rij; niet toevallig zijn de humiliate van Noord-Italië de gebeden en andere teksten voor leken); ze hebben respect voor de kerkelijke sacramenten, ze enige van al die groepen die ook echt als kloosterorde zijn erkend (in 1201: hun naam weerspie- gehoorzamen hun priesters: kortom, niets wijst op ketterij. In tegendeel: Jacob voert aan dat gelt hun verlangen naar eenvoud en nederigheid, vergelijkbaar met de oorspronkelijke naam van de Kerk begijnen als wapen kan gebruiken tegen de opmars van de Katharen, bekend om hun de Franciscanen of “minderbroeders”). armoede, hun zin voor morele zuiverheid [het Griekse katharos betekent: de ”zuivere”]. Daarom schreef Jacob ook het Leven van Maria van Oignies (de vita Mariae de Oignies, geschreven in Keren we terug naar de Nederlanden en de termen begijn, beguina, en papelarde. Al die termen 1214-1215), een biografie van een lekenvrouw uit Nijvel (in wat nu de Belgische provincie Waals- duiden op een vrouw die zich voordoet als vroom, het is een prevelaarster, iemand die eindeloos Brabant, le Brabant wallon, heet), die hij opdroeg aan Foulque, de bisschop van Toulouse in en excessief bidt, maar haar gebed is onduidelijk, moeilijk te begrijpen, curieus, en het gedrag Zuid-Frankrijk, om als voorbeeld te dienen van een “rechtgelovige leek”, moreel zo zuiver en zo werkt irritatie en argwaan op: de vrouw beweert zeer vroom te zijn, maar is ze dat wel; is ze niet eenvoudig als de perfectae van de Katharen. hypocriet? Maria van Oignies wordt soms “de eerste begijn” genoemd, ten onrechte. Als we Jacob’s biogra- Hier is het gender aspect natuurlijk van belang: het ging vooral om vrouwen die ambieerden een fie van haar met aandacht lezen en naast andere bronnen uit het begin van de dertiende eeuw religieus leven te leiden zonder een regel en zonder kloosterslot. Dat riep onmiddellijk argwaan leggen, moeten we besluiten dat Maria in haar tijd zeker niet de enige of eerste begijn was. Ze is op. Ik hoef U waarschijnlijk niet te vertellen dat het Westers denken sinds de oude Grieken een eerder het exponent van een beweging die zich toen al een paar jaar onder vrouwen had ver- diepe argwaan koestert ten overstaan van de vrouw. Sinds Aristoteles is zij bij definitie irratio- spreid—én onder mannen: sommige mannelijke leken sympathiseerden met begijnen, en sommi- neel en sensueel: mannelijk gezag en voortdurende waakzaamheid zijn geboden, of ze geeft zich gen van hen gingen later de geschiedenis in als “begarden” (Fr.: bégard; D.: Begarden), maar dat over aan wellust en zonde. Die argwaan heeft weinig te maken met het Katholicisme of met het is een ander verhaal. Christendom, maar is veel ouder en heeft wortels in het traditionele patriarchaat dat de gender- Wat kunnen we dan wel zeggen over het echte ontstaan van de beweging? Hier gebruik ik een structuren van de Europese samenleving sinds de Oudheid domineerde en natuurlijk ook terug waaier van bronnen: niet alleen de geschriften van kerkelijke auteurs als Jacob van Vitry en an- te vinden is in de culturen van het Midden-Oosten. Vandaar de argwaan jegens begijnen die deren maar ook de archiefbronnen achtergelaten door begijnengemeenschappen (soms zeer rijk, beweerden in kuisheid te leven zonder kloosterregel: als vrouwen werden ze al vlug van hypo- vooral vanaf de 14de eeuw—het archief van het begijnhof van Breda, prachtig geînventariseerd, crisie of fraude beschuldigd, want een vrouw zonder man of zonder kloosterregel, dat kon nooit is een van die collecties), maar ook archieven van stedelijke instellingen, die in Vlaanderen en goed aflopen. Brabant tot de dertiende eeuw teruggaan. Maar er is meer. Het gebruik van de term beguina kon inderdaad in sommige gevallen ook ver- Ten eerste: de beweging heeft geen centraal oorsprongspunt. Ik situeer de eerste begijnen- denking van ketterij inhouden. Dat kwam niet vanwege een filologisch verband tussen beguina groepjes in een aantal streken: de Maasvallei stroomopwaarts vanaf Luik (Liège), inclusief en het Latijnse Albigensis (letterlijk: “een inwonder van Albi”, de stad in Zuid-Frankrijk die als de stad Luik zelf, rond 1200; de stad Hoei (misschien iets vroeger); zuidelijk Brabant inclusief centrum van de katharen werd beschouwd), zoals soms is gedacht. Er is wél een verband met de Brussel en Nijvel; de regio rond Kamerijk (in het Frans: Cambrai); daarnaast ook kleine stadjes in veel oudere associatie in het middeleeuwse Christelijke denken tussen hypocrisie, valse vroom- Haspengouw zoals Borgloon, Zoutleeuw, Sint-Truiden, Tongeren. Het gaat niet alleen om steden: heid, en ketterij. Al die vormen van derogatie, al die verdenkingen werden wel vaker gecombi- ook op het platteland vindt je hen, tenminste tijdens de dertiende eeuw (minder daarna), vooral neerd, op basis van waarschuwingen voor “valse profeten” en “huichelaars” in de evangeliën in de streek tussen Brussel en Namen. En tenslotte ook in het oosten, in Duitsland, namelijk de (bijv. Mattheus 6-7, 12, 15, 22-24; Lucas 12-13) en het Boek van Openbaring (6, 13, 16, 19-20). Sinds steden Aachen en Keulen, met een heel talrijke begijnenbevolking later in de eeuw. de elfde en twaalfde eeuw waren huichelaar en ketter bijna spreekwoordelijke vormen van Het gaat hier om heel mobiele groepen, informeel, van vrouwen die samenleven in een huis belediging die aan elkaar verwant waren: elke “ketter” presenteerde valse vroomheid, en valse en soms van huis tot huis trokken. Er is veel persoonlijk contact tussen de groepen, contact 14 15
ook met bevriende clerici (bijvoorbeeld Jacob van Vitry) maar ook met sommige abdijen (de naire” begijnen die aanspraak maakten op extatische godservaringen neemt daarmee af; Cisterciënzers van Villers bijvoorbeeld, altijd geïnteresseerd in mystiek), en ook, opmerkelijk, - vanaf 1233 vindt men de eerste gedocumenteerde pauselijke goedkeuringen van begijnengroe- met studenten en professoren aan de universiteit van Parijs. Het is een “grass-roots” beweging, pen. Er is nooit een algemene pauselijke bevestiging geweest. Dat kon ook niet, omdat begijnen d.w.z. op touw gezet door gewone vrouwen uit allerlei sociale klassen: soms uit de landelijke geen echte orde vormden. In 1233 gaf paus Gregorius IX wel aan dat “maagden in Duitsland die adel, meer nog uit de leidende klassen van de stad (de niet adellijke, maar soms rijke burgerij), een gelofte van eeuwige kuisheid afleggen” voortaan onder pauselijke bescherming stonden. met vermoedelijk ook heel wat vrouwen van de werkende klassen, alhoewel we daar in het begin Dat was het signaal voor heel wat bisschoppen om op hun beurt begijnengemeenschappen “in weinig over weten. bescherming” te nemen, hoewel begijnen geen eeuwige geloften aflegden en sommige begij- De lokale documentatie wordt veel rijker en meer gevarieerd vanaf ongeveer 1230, wanneer de nen geen jonge maagden maar volwassen vrouwen of weduwen waren. Intensief lobbywerk van beweging zich uitbreidt over aangrenzende gebieden naar het graafschap Vlaanderen, d.w.z. bevriende clerici zorgde er dan voor dat rond 1240-1250 pausen dergelijke beschermingsbrieven wat nu de provincies West- en Oost-Vlaanderen zijn, evenals Waals-Vlaanderen, namelijk de stuurden aan individuele begijnhoven, maar die zijn niet talrijk. Voor zover bekend konden de steden Douai en Rijsel; de rest van Noord-Frankrijk; naar het noorden in Holland en de rest van begijnen van Breda nooit zo’n pauselijke brief bemachtigen en moesten ze zich tevredenstellen Nederland; en vooral in Duitsland, tot in Polen toe. De beweging wordt dan ook institutioneel met een bisschoppelijke brief (de oudste is die van Hendrik, bisschop van Luik, van 1270); beter onderbouwd. Dit is het moment wanneer de eerste formele begijnengemeenschappen - het lobbyen door clerici en monniken die begijnen steunden, had nog een ander gevolg. Zij ontstaan, groepen van vrouwen die samen een huis en land aankopen voor gezamenlijk gebruik, voerden nu campagne om de naam “begijn” anders te interpreteren: zij stelden het voor alsof soms ook een kapel stichten met een eigen kapelaan: kortom, de stichting van de eerste be- beguina was afgeleid van het Latijnse woord benignitas (goedaardigheid). Een begijn was dus he- gijnenconventen en begijnhoven. Ik noem een begijnenconvent een huis waarin een vrij kleine lemaal geen verdachte pseudo-vrome vrouw maar wel de goedheid zelve—en het is mogelijk dat groep van vrouwen samenleeft (bijvoorbeeld 10-15 vrouwen) onder de leiding van één meeste- die creatieve etymologie uit het begijnenmilieu zelf is ontsproten. In de stad Luik en omstreken res, vaak de oorspronkelijke eigenares van het huis. Die begijnen hebben geen eigen kapel maar circuleerde vanaf 1240 nog een ander alternatief: daar beweerde men dat de naam begijn was gaan gewoon ter kerke in de parochiekerk of bezoeken een buurtkapel, bijvoorbeeld een kapel afgeleid van Lambert le Bègue, de twaalfde-eeuwse priester die ik al eerder noemde en die men verbonden aan een hospitaal. Daarnaast ontstaan ook begijnhoven, d.w.z., grotere architecturale nu liet optreden als de stichter van de begijnen. De notie won veld dat de beweging, zogenaamd complexen met meerdere huizen gegroepeerd rond een plein of in een netwerk van straten, gesticht door een mannelijke clericus, best een nieuwe kloosterorde kon worden en dus alle gewoonlijk omringd door een muur, geleid door verscheidene meesteressen waarvan er éen de steun verdiende. Ze werd in het Latijn een novella religio of novella plantatio religionis genoemd grootmeesteres wordt genoemd. Dergelijke begijnhoven hebben meestal wel een eigen kapel of (religio betekende in het middeleeuwse Latijn vooral “kloosterorde” of “kloosterregel”). Die kerk en vaak vormen ze ook een eigen parochie. In die begijnhoven wonen in elk huis begijnen gedachte leefde sterk onder Luikse monniken die begijnen een warm hart toedroegen, al was ze op hun eentje of met enkele vrouwen die een aparte kamers betrekken. Sommige begijnhoven onder begijnen zelf niet populair; hebben ook begijnenconventen binnen hun muren, waar groepen vrouwen samenleven en die - bovendien: voor het grote publiek leken begijnhoven wel wat op kloosters. Het is duidelijk dat vooral de opleiding van jonge novicen verzorgen. Het hof van Breda is natuurlijk een heel mooi de stichting van die begijnhoven zelf de opinies veranderde, eerst onder kritische clerici, die voorbeeld van een typisch begijnhof ontstaan in de dertiende eeuw. de relatieve afzondering van begijnen in ommuurde begijnhoven alvast een stap in de goede Sommigen begijnhoven waren veel groter dan dat van Breda. Uiteraard vinden we ze in grote richting vonden, maar ook bij wereldlijke vorsten en de stedelijke over overheid, die nu vaak de steden: in de twee begijnhoven van Gent woonden in de middeleeuwen zo’n 1000 begijnen; in stichting van begijnhoven financieel steunden. Die steun was essentieel: onroerend goed in de het begijnhof van St Christophe in Luik waren er wellicht ook ongeveer 1000 begijnen rond het stad, zeker binnen de stadsmuren maar ook net erbuiten, was duur, en omdat begijnhoven veel midden van de dertiende eeuw. Het grootste hof was dat van Mechelen, met zo’n 1500 tot 1800 plaats innamen, vergde de stichting van een hof een fikse investering, die onmogelijk was zonder begijnen aan het einde van de middeleeuwen. de medewerking van stedelijke elites. De sociale en economische functie van die gemeenschap- In die periode vanaf 1230 wordt de naam “begijn” gemeengoed en niet langer of niet noodzake- pen was in dit opzicht uiterst belangrijk: wereldlijke overheden apprecieerden het werk van de lijk als pejoratief beschouwd. Waarom is dat? Wel, ik som hier de belangrijkste redenen op: vrouwen in armen- en ziekenzorg. Bovendien was er in steden met een grote textielindustrie was - eerst en vooral: de beweging groeit enorm in die jaren, is nu in feite ook een volkse beweging: veel nood aan vrouwen die als spinsters de wolweverij konden bevoorraden. Begijnhoven waren begijnen zijn nu meer actief in zieken- en armenzorg in de hele stad. Het relatieve aantal “visio- de ideale plaats om zulke vrouwen, dikwijls van eenvoudige afkomst, een veilig onderdak te 16 17
bieden, en vaak trokken ze ook vrouwelijke immigranten van het platteland aan. Elders in Europa inkomen na aan een nichtje dat ook begijn wil worden; een begijn dankt alle vrouwen van haar zijn deze grote begijnhoven vrijwel onbekend gebleven, op een of twee uitzonderingen na. convent die haar in haar ziekte hebben bijgestaan en laat voor hen bidden; begijnen legateren Kortom, de “institutionalisering” van de begijnenbeweging reduceerde de frictie tussen bevol- handschriften met religieuze teksten aan andere begijnen of aan familieleden en clerici; begijnen king en begijnen. Leken waardeerden de belangrijke sociale en economische functies van be- bouwen samen een huis, of wensen samen begraven te worden. Hier en daar vinden we sporen gijnhoven, terwijl de clerus de quasi-monastieke organisatie steunde. Let wel: niet alle begijnen van bredere actie: zo ken ik een petitie van Gentse begijnen aan de graaf van Vlaanderen uit stemden erin toe om in begijnhoven te leven. In de dertiende eeuw bleven er heel wat informele 1284, met de vraag hen te helpen in de opvang van behoeftige begijnen, want alleen kunnen ze groepen vrouwen buiten het begijnhof verband, en sommige begijnen leefden alleen of zwierven de vloed van arme vrouwelijke migranten niet aan. Of zo is er dit stuk [powerpoint beeld], dat rond, zonder vaste verblijfplaats. ik enkele jaren geleden publiceerde: een petitie van de graaf van Vlaanderen aan paus Johannes Laat ik in het kort de verdere verloop van de geschiedenis schetsen. Het overgrote deel van de XXII, zonder datum maar omstreeks 1320 te dateren, met het verzoek om begijnen van Vlaande- begijnenconventen en begijnhoven werd in de dertiende eeuw gesticht. In wat we gewoonlijk de ren vrij te stellen van de conciliaire veroordeling—duidelijk opgemaakt op vraag van begijnen uit Zuidelijke Nederlanden noemen (de bisdommen Arras, Thérouanne, Doornik, Kamerijk, en Luik, Gent, die een kopie van de petitie in hun archief bewaarden, samen met andere documenten uit dit wil zeggen ongeveer het huidige België plus de Nederlandse provincies Noord-Brabant en de tijd dat “ons grijs kleed” [het typische begijnenkleed, een symbool van hun identiteit] in ge- Limburg), kwamen voor 1300 meer dan 200 begijnhoven en afzonderlijke conventen tot stand, vaar was. Maar het was niet gemakkelijk om actie te coördineren over de grenzen van het eigen ongetwijfeld de grootste concentratie in West-Europa. Die periode van groei en bloei neemt begijnhof, want begijnen waren nu eenmaal geen kloosterorde: elke instelling was in principe een einde rond 1300. In vele delen van West-Europa begint nu een lange tijd van economische autonoom. Dat geldt a fortiori voor kleine begijnenconventen buiten het begijnhof-verband, en crisis en contractie, die natuurlijk ook het werkende deel van de begijnenbevolking trof: vrouwen zeker ook voor begijnen die alleen leefden. Dat verklaart waarom de begijnenbeweging buiten actief in de textielnijverheid of andere sectoren van de stadseconomie verloren hun werk. In ar- de Nederlanden, waar geen grote begijnhoven bestonden, niet zolang kon overleven. chieven van begijnhoven vind je vanaf de jaren 1275 berichten over allerlei problemen: het aantal Ik wil daarom tot slot even stilstaan bij de geschriften van Hadewijch, zeer vermoedelijk een behoeftige begijnen nam enorm toe, de armenkassen van begijnen konden de druk niet aan, en begijn. Hadewijch schreef haar werk omstreeks het midden van de dertiende eeuw, in de peri- vele vrouwen moesten gaan bedelen. ode waarin de eerste grote begijnhoven tot stand kwamen. In een stuk dat weldra zal worden Niet toevallig stelde men in die sfeer van crisis opnieuw hun rechtgelovigheid in vraag. Vooral gepubliceerd, argumenteer ik dat ze heel waarschijnlijk niet in zo’n hof woonde, wel in een klein in Duitsland werden begijnen ervan beschuldigd aanhangers te zijn van de zogenaamde “sekte convent, en dat de kring van haar meeste intieme vrienden en vriendinnen ook veranderde; het van de Vrije Geest”, en in 1310 werd een begijn uit Valenciennes, Marguerite Porète, ook geëxe- is mogelijk dat Hadewijch zelf tenminste eenmaal verhuisde. Ze woonde ongetwijfeld in Brabant cuteerd vanwege een verkeerde interpretatie van haar mystieke werk, de Spiegel der Simpele en zoals al eerder bekend stond ze misschien in contact met Breda, maar er is geen reden om te Zielen (Le Miroir des Ames Simples). Twee decreten van het Concilie van Vienne (van 1311; opge- veronderstellen dat ze ook in Breda woonde. (Antwerpen, Mechelen, of Brussel lijken me wat nomen in het kerkelijk recht als deel van de zogenaamde Clementijnse decreten) veroordeelden meer waarschijnlijk, maar niets is zeker, en zoals gezegd kan ze ook van de ene naar de andere begijnen die dergelijke leerstellingen aanhielden, wat onder meer leidde tot bisschoppelijke stad zijn verhuisd). Welnu, alhoewel ze niet in een grote begijnengemeenschap woonde en inspecties van verscheidene begijnhoven in de Nederlanden en moeilijke tijden voor begijnen vermoedelijk niet kon rekenen op veel institutionele medewerking, toch reikte haar geografische elders in Europa. Het begijnhof van Breda onderging ook zo’n onderzoek, afgerond in 1330: toen horizont vrij ver. Dat weten we uit de zogenaamde Lijst van Volmaakten, een bijlage bij Hade- liet de bisschop van Luik weten dat de begijnen van Breda niet onder de conciliaire veroordeling wijch’s Visioenen (meer bepaald Visioen 13), waarschijnlijk van haar hand of geschreven door van 1311 vielen. Dat betekende geenszins dat alle argwaan verdween en ook in de latere eeuwen iemand die nauw bij haar werk betrokken was. Daarin vermeldt ze personen, in leven op het kwam twijfel over begijnenvroomheid soms weer bovendrijven—we zullen van Charles Caspers moment van redactie (d.w.z. rond 1240-50), die ze als een bron van inspiratie ziet en met wie ze straks horen, hoe iets gelijkaardigs gebeurde met de broeders en zusters van het Gemene Leven. contact onderhoudt, persoonlijk, via brieven, of door andere communicatie. Van de 57 mensen Hoe dachten begijnen nu zelf over dit alles? Dat is niet zo eenvoudig vast te stellen, omdat die ze vermeldt, wonen er 11 in Brabant, 10 in Jeruzalem, 9 in Engeland, 6 in Zeeland, 5 in Vlaan- relatief weinig historische bronnen uit deze vroege periode daadwerkelijk door begijnen werden deren, 5 in Thüringen, 3 in het graafschap Loon, 2 “aan de andere kant van de Rijn” (de regio geschreven. We kunnen veel leren uit testamenten en andere rechtsakten van begijnen uit die Keulen, vermoedelijk), 2 in Parijs, en verder nog telkens 1 in Holland, Friesland, Denemarken, en tijd, waarin ze steun geven aan vrouwen zoals zij, collectief of individueel: een tante laat een Bohemen. De frequentie van contact tussen Hadewijch en deze mensen varieerde zeker; men 18 19
kan er bijvoorbeeld aan twijfelen dat ze veel nieuws kreeg van de mannen en vrouwen die als Geïnspireerde en inspirerende vrouwen kluizenaars in Jeruzalem leefden. Maar globaal gezien is die lijst niet ongeloofwaardig—integen- Uit de vita van Juliana van Cornillon en de begijnenbrief van Geert Grote deel, op bepaalde punten wordt ze door andere bronnen bevestigd. Hadewijch situeerde zichzelf dus duidelijk in een netwerk van gelijkgezinde vrouwen (én mannen), waarvan het zwaartepunt in haar eigen streek lag, Brabant of, wat breder beschouwd, de Nederlanden, maar dat netwerk Charles Caspers, Titus Brandsma Instituut strekte zich anderzijds ook uit over een wijdere regio. En zo komen we weer uit bij de visie van Jacob van Vitry waarmee ik deze lezing begon: begijnen hadden misschien hun thuisland in Brabant, maar hun beweging raakte grote delen van Europa. In die zin is hun geschiedenis ook Dankzij het overzicht van Walter Simons weten we dat gedurende de late middeleeuwen begij- Europese geschiedenis—en wie weet, ook (een deeltje van) de Europese toekomst. nen een belangrijke diaconale en apostolische rol speelden in de samenleving en dat zij bo- vendien aanzienlijk in aantal waren. Vanaf het begin van de veertiende eeuw kregen zij in veel Europese regio’s te maken met onderdrukking en vervolging door de overheid, maar dat gold gelukkig niet voor de Nederlanden en zeker niet voor het oude Hertogdom Brabant binnen de Bibliografie: grenzen waarvan wij ons nu bevinden. Daarnaast weten we dat begijnen over het algemeen van Ik putte vooral uit eigen werk, waarin ik uitvoerig naar de oorspronkelijke bronnen verwijs: goeden huize waren. In de Zuidelijke Nederlanden vormden zij ook na de middeleeuwen nog Walter Simons, Cities of Ladies: Beguine Communities in the Medieval Low Countries, 1200-1565 (Philadelphia: University of Pennsyl- lange tijd een belangrijke segment van de samenleving; in kwantitatief opzicht beleefden de vania Press, 2001). Vlaamse en Brabantse begijnen hun bloeiperiode in de zeventiende eeuw, de tijd van de katho- ––, “On the Margins of Religious Life: Hermits and Recluses, Penitents and Tertiaries, Beguines and Beghards,” in The Cambridge lieke reformatie.1 Al deze vrouwen zijn al lang van het toneel verdwenen, maar zij blijven ons History of Christianity, vol. IV: Christianity in Western Europe, c. 1100 – c. 1500, ed. by Miri Rubin and Walter Simons (Cambridge, boeien. Wat bewoog hen om begijn te worden? Waar ging hun hart naar uit? Wie waren zij in de U.K.: Cambridge University Press, 2009), 311–323. ogen van anderen? Dat zijn vragen die steeds terugkomen en nogal wat discussie teweeg heb- ––, “In Praise of Faithful Women: Count Robert of Flanders’s Defense of Beguines Against the Clementine Decree Cum de ben gebracht. Wat de eerste vraag betreft, over de beweegredenen om begijn te worden, is vaak quibusdam mulieribus (c. 1318–1320),” in Christianity and Culture in the Middle Ages: Essays to Honor John Van Engen, ed. by David C. als verklaring geuit dat er in de late middeleeuwen in de Nederlanden een vrouwenoverschot be- Mengel and Lisa Wolverton (Notre Dame, Indiana: University of Notre Dame Press, 2014), 331–357. stond, met name in de hogere milieus. Dat argument komen we trouwens ook in de bronnen zelf ––, “Beginnings: Naming Beguines in the Southern Low Countries, 1200–1250.” In Labels and Libels: Naming Beguines in Northern tegen. Veel vrouwen voor wie geen geschikte huwelijkskandidaat gevonden kon worden, kozen Medieval Europe, ed. by Letha Böhringer, Jennifer Kolpacoff Deane, and Hildo van Engen (Turnhout, Belgium: Brepols, 2014), 9–52. noodgedwongen voor het kloosterleven of een leven als begijn. De kloosters en abdijen konden ––, “The Historical Hadewijch,” in: The Brill Companion to Hadewijch, ed. by Veerle Fraeters and Patricia Dailey (Leiden: Brill, de grote toevloed niet aan, vandaar al die in de haast opgerichte begijnenhuizen en -hoven.2 2018?), ter perse. Voor het Begijnhof van Breda, zie nu vooral W.L.A.H.M. Mastenbroek e.a., Het geschrevene blijft. Het archief van het Begijnhof Een verklaring uit het negatieve dus. Een verklaring die mij doet denken aan de discussie over Breda (Breda: Stichting Breda’s Begijnhof Museum, s.d. [2016]). de meer recente geschiedenis van het kloosterleven, met name wat vrouwelijke kloosterlingen betreft. Tot het midden van de twintigste eeuw waren er veel roepingen, daarna steeds minder en tenslotte nagenoeg geen. Vaak horen we als verklaring dat veel katholieke meisjes voor het kloosterleven kozen om te ontsnappen aan het huwelijk, ook hier dus uit het negatieve gerede- neerd. Dat er een relatie bestond tussen sociale en demografische verhoudingen enerzijds en het aantal roepingen tot het leven als begijn of kloosterling anderzijds, zowel toen als nu, lijkt mij duidelijk, maar de verklaringen uit het negatieve lijken mij te eenzijdig en daardoor te weinig recht doend aan degenen om wie het gaat. Ik zou het ruimer willen stellen: vrouwen die gekozen hadden voor een leven als begijn of kloosterling, voelden zich daartoe boven alles geroepen, punt uit. Daarbij zal het begijnenwezen aan menigeen moderner overkomen dan het kloosterwe- 20 21
zen vanwege het afzien van de eeuwige geloften; op die wijze wordt immers meer rekening ge- destilleerde daaruit een hoeveelheid hymnen en andere teksten voor het getijdengebed, die hij houden met de veranderlijkheid van de mens gedurende diens levensloop. Het antwoord op de vervolgens keurig noteerde in een schrift. Telkens wanneer hij een deel van het officie af had, vraag wat hen bewoog om begijn te worden luidt dus: ‘omdat zij zich daartoe geroepen voelden’. legde hij dat aan Juliana voor waarbij hij zei: ‘Dit, mijn meesteres, is U van boven toegezonden; Mijn verhaal wordt echter vooral gestuurd door de twee andere hierboven gestelde vragen – ziet U of er nog dingen verbeterd moeten worden in de zangwijze of de tekst’. Indien nodig ‘waar ging hun hart naar uit?’ en ‘wie waren zij in de ogen van anderen?’ – en dat op een heel bracht zij inderdaad correcties aan, waarbij zij, dankzij de kennis die bij haar was ingestort, een selectieve manier. Eerst zal ik het hebben over het streven van één bijzondere begijn, Juliana van grote scherpzinnigheid etaleerde. Aan haar verbeteringen kon zelfs de grootste geleerde niets Cornillon, aan wie wij het feest van Sacramentsdag te danken hebben, daarna over het waarde- meer toe- of afdoen. Wat de maagd van Christus had goedgekeurd, bewaarde Johannes; wat de rend oordeel van één bijzondere niet-begijn, Geert Grote, de initiator van de Moderne Devotie. maagd waard vond om te verbeteren, verbeterde zij of liet hem dat doen.5 Alvorens tot publica- tie over te gaan werd het eindresultaat voorgelegd aan de zes geleerden die Juliana al eerder had Juliana van Cornillon (1192 – 1258) geconsulteerd. Gezamenlijk constateerden zij dat de compositie foutloos was. Toen zij vernamen Over het precieze statuut van deze dertiende-eeuwse visionaire is heel wat gespeculeerd. Was dat de samensteller nog maar een jonge geestelijke was, reageerden zij dat dit werk alleen maar zij begijn, recluse, cisterciënzerin, norbertines of augustines? In kerkrechtelijk opzicht komt zij tot stand kon zijn gekomen dankzij de hulp van de Heilige Geest (Vita II/9). het meest in aanmerking als augustines, ware het niet dat de kaders destijds zo poreus waren en dat Juliana noodgedwongen zo vaak moest zwalken van het ene onderkomen naar het andere, Ondanks felle tegenstand van de duivel en andere vijanden van de kerk (Vita II/10-12) slaagde dat het beter is om haar niet van een bepaald ‘kloosterzegel’ te voorzien. In de geest was zij in Juliana in haar opzet. In 1246 nam het bisdom Luik Sacramentsdag op in de liturgische kalen- ieder geval het meest verwant aan de begijnen omdat zij net als zij niet in een (slot)klooster der (tweede donderdag na Pinksteren). De bisschop liet een twintigtal kopieën van het officie, leefde en zich net als zij zowel aan gebed als aan ‘liefdewerken’ wijdde (Vita I/14). Animarum cibus (de beginwoorden van de vespers, Zielenspijs) vervaardigen ter verdere ver- Waar ging haar hart naar uit? In de Latijnse vita, die al enkele jaren na haar dood is vervaardigd, spreiding. In hun officie beklemtonen Juliana en Johannes de werkelijke tegenwoordigheid van lezen we dat zij al vanaf haar jeugd herhaaldelijk eenzelfde visioen kreeg dat zij echter niet kon Christus in het sacrament, bijvoorbeeld in de hymne van de completen, waarvan hier de eerste duiden.3 Uiteindelijk onthulde Christus aan haar wat het betekende: Hij wilde dat er een nieuw strofe volgt:6 liturgisch feest zou worden ingesteld ter ere van het sacrament van zijn lichaam en bloed. Uit Christus vere noster cibus, Christus is waarlijk ons voedsel, nederigheid en een gevoel van onwaardigheid verzuimde Juliana echter om dit goddelijk verlan- Christus vere noster potus, Christus is waarlijk onze drank, gen wereldkundig te maken (Vita II/6). Het duurde ruim twintig jaar voor zij eindelijk tot actie Caro Dei vere cibus, Het vlees van God is waarlijk voedsel, overging. Eerst legde zij haar zaak voor aan zes geleerde geestelijken die unaniem oordeelden Sanguis Dei vere potus. Het bloed van God is waarlijk drank. dat de instelling van een jaarlijks feest ter ere van het sacrament zou strekken tot heil van de kerk en de gelovigen (Vita II/7). Vervolgens zocht en vond zij in de begijn Isabella van Hoei In 1264 zou paus Urbanus IV, voorheen één van de zes geleerden die door Juliana waren gecon- een medestandster om haar initiatief verder uit te dragen (II/8). Toen achtte zij het moment sulteerd, Sacramentsdag of Corpus Christi verheffen tot verplichte feestdag voor de universele gekomen om het officie, dat wil zeggen het volledige getijdengebed, te componeren dat bij het kerk. nieuwe feest hoorde (Vita II/9). Diens enthousiasme voor Animarum cibus was echter bepaald niet zo groot als de auteur van de vita zijn lezers wilde doen geloven. Urbanus liet prompt een nieuw officie samenstellen, Omdat Juliana geen geletterde mannen in haar nabijheid wist, wendde zij zich tot een jonge Sacerdos in aeternum, door iemand aan wiens kwaliteiten als geleerde en poëet niemand twij- clericus die bij haar in huis woonde, Johannes. Weliswaar wist zij dat deze jonge man niet vol- felde, Thomas van Aquino.7 Terwijl Sacramentsdag in de loop van de late middeleeuwen zou doende met de materie vertrouwd was om deze taak op zich te kunnen nemen, maar haar uitgroeien tot het meest uitbundige feest van de Roomse kerk, belandde de co-productie van uitgangspunt was dat de goddelijke wijsheid aan hem de goede woorden zou meedelen via een Juliana en Johannes al ras in de vergetelheid. Binnen de liturgische traditie is Animarum cibus persoon die niet geleerd was, zijzelf. 4 In goede harmonie togen beiden aan het werk: hij zette gewogen en te licht gevonden. In de afgelopen jaren heeft dit officie echter de aandacht ge- zich aan het schrijven en zij zette zich aan het gebed. Johannes nam de geschriften door die tal kregen van geleerden die buiten de liturgische traditie staan maar wijzen op het belang ervan van heiligen over het sacrament van het lichaam en bloed van Christus hadden geschreven, en voor genderstudies.8 22 23
Het is duidelijk waarnaar Juliana’s hart uitging. Dé queeste van haar leven was de invoering van Geert Grote (1340-1384) het feest van Sacramentsdag en daarin is zij geslaagd. Dat is heel bijzonder, maar ik wil jullie Iemand die goed bekend was met het begijnenwezen was honderd jaar na Juliana de Deventenaar aandacht vragen voor iets dat daar nog bijkwam. Het officie van Sacramentsdag komt in de vita Geert Grote, de initiator van de geestelijke hervormingsbeweging van de Moderne Devotie.11 naar voren als een coproductie van Juliana en Johannes, maar aan wie van hen komt eigenlijk de Zijn volgelingen, de Zusters van het Gemene Leven, gebruikten ‘begijn’ zelfs als geuzennaam! grootste verdienste toe? We gaan op zoek naar het antwoord. Welnu, Grote was tamelijk rigoureus in zijn hervormingsstreven en nam vooral de geestelijkheid Co-producties van visionaire vrouwen en geletterde clerici kwamen wel meer voor in de late mid- en de kloosterlingen op de korrel. De kritiek op het kloosterleven verwoordt Grote in een brief deleeuwen. Zo deelde Birgitta van Zweden haar visioenen mee aan haar geestelijke leidsman die die gericht was aan een groep begijnen. Uit een passage van deze brief spreekt duidelijk zijn deze schriftelijk vastlegde in het Latijn. Maar bij Juliana was er iets bijzonders aan de hand. Zij con- waardering voor begijnen. Hieronder volgt een parafrase: troleerde Johannes’ formuleringen zowel op juistheid als op kwaliteit. Dat zij zichzelf niet in staat Binnen de gemeenschap der gelovigen, de Kerk, onderscheiden kloosterlingen zich doordat achtte om het Sacramentsofficie te vervaardigen, maar wel om dit te verbeteren, heeft iets para- zij de eeuwige geloften hebben afgelegd en overeenkomstig de regel van hun klooster een doxaals. Voor de schrijver van haar vita bestond er echter geen enkele tegenspraak: hier ging het volmaakt leven leiden. Toch zijn er personen en groepen die niet tot de kloosterwereld beho- immers om de ingegoten kennis (scientia infusa) die afkomstig was van God. Sceptici onder ons ren maar in de ogen van God een beter leven leiden dan veel religieuzen. Enkele verzen in het zullen nu wellicht van mening zijn dat naar menselijke maatstaven Johannes dus de auteur is. Ik evangelie volgens Mattheus (21, 28-31) helpen ons om dit te begrijpen. Een vader vroeg aan zijn kies echter voor Juliana. Op de eerste plaats doe ik dat omdat we elders in de vita lezen dat Juliana twee zonen om hem te helpen in de wijngaard. De ene zoon beloofde zijn vader om te komen een hoogbegaafde en ontwikkelde vrouw was, goed bekend met de Bijbel, zowel in het Latijn als helpen, maar hij kwam niet opdagen; de andere zoon zei dat hij niet zou komen, maar kwam in het Frans. Zij kende de Psalmen uit haar hoofd (I/3) en verslond de geschriften van Augustinus wel (Grote vertelt het in andere volgorde dan in het evangelie staat). De begijnen zijn zoals die en Bernardus (I/6).9 Op theologisch gebied stak zij welbeschouwd met kop en schouders boven tweede zoon: zij hebben geen eeuwige professie gedaan maar toch leven zij vaak deugdzamer Johannes uit. Op de tweede plaats kies ik voor Juliana als auteur omdat de vita vasthoudt aan een dan veel kloosterlingen. Die laatsten zijn zoals die eerste zoon omdat zij slechts de schijn op- verplicht opgelegd rollenspel: zoals vrouwen niet voorgingen in de liturgie, zo vervaardigden zij houden voor de buitenwereld maar innerlijk leeuwen, beren of monsters zijn. Zo kunnen twee, ook geen liturgie; in de visie van de auteur van de vita en zijn tijdgenoten paste zoiets niet. drie, vier of meer personen op een zuivere manier leven volgens de evangelische raden van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede zonder daarvoor een gelofte te hebben afgelegd. Dat Het is niet doenlijk om in kort bestek uit te leggen wat de auteur van de vita bedoelde met ‘inge- is pas een échte geestelijke gemeenschap. De begijnen doen niet onder voor kloosterlingen, goten kennis’. Het heeft natuurlijk te maken met inspiratie, de inblazing door de heilige Geest. integendeel zelfs. Zo zijn zij in staat om te leven volgens de deugd van de liefde, Christus’ juk Bij de compositie van Animarum cibus was Juliana degene die inspiratie had ontvangen en was te dragen en net als Hij zachtmoedig en eenvoudig van hart te zijn (Matteüs 11, 29). Johannes de nijvere bij die de arbeid verrichtte. Op deze wijze was het dus mogelijk dat een niet-clericus, een vrouw zelfs, de schepper kon zijn van een pronkstuk van de Latijnse eredienst. Tot zover Grote’s brief aan de begijnen. Zijn standpunt dat religieus leven pas echt is als het Juliana is zoals de kunstenaar die een kathedraal (het geheel van de liturgie) verrijkt met een overeenstemt met innerlijke deugdzaamheid, met of zonder kloostergeloften, bracht destijds prachtig door haar ontworpen glas-in-loodraam (het officie), Johannes is zoals de glazenier die veel maatschappelijke onrust teweeg. Omstreeks 1410, dus honderd jaar na het concilie van met zijn ambacht dat raam in materieel opzicht vervaardigt. Vienne toen de begijnen als ketters werden veroordeeld, werden de Broeders en Zusters van De hoge status van door God begunstigde kwam niet alleen aan Juliana toe maar ook aan veel het Gemene Leven aangeklaagd bij de bisschop van Utrecht omdat zij het waagden te leven als andere voorbeeldige vrouwen, met name begijnen.10 Zij werden door de geestelijkheid bewonderd religieuzen zonder dat zij de kloostergeloften hadden afgelegd. Dit werd destijds beschouwd als als superieure wezens, niet alleen vanwege hun deftige afkomst en hun grote eruditie, maar ook en een aantasting van het statuut van kloosterlingen én dat van leken, niet minder dan een onder- vooral vanwege hun wijsheid, deugdzaamheid en de bijzondere gaven die zij van de H. Geest hadden mijning van de samenleving. Gelukkig koos het bisdom de zijde van de Broeders en Zusters. In ontvangen, zoals de gave van de profetie. Vooral de innigheid van hun gebed en de directheid van 1417 werden zij echter nogmaals voor hetzelfde aangeklaagd, ditmaal op het grote Concilie van hun godservaring maakten hen tot voorbeeld voor andere christenen. Daarnaast waren zijn niet een- Konstanz (1414-1418). Gelukkig voor hen waren de concilievaders op hun hand, dankzij met name zijdig een soort stralende heilige iconen, maar hielden zij zich ook, net als eeuwen na hen de Vincen- twee befaamde geleerden, Pierre d’Ailly en Jean Gerson. tiaanse zusters, bezig met de verzorging van zieken en gebrekkigen. Zij waren Martha én Maria. 24 25
Vous pouvez aussi lire